De voelers zijn aan de buitenzijde met borstelvormige haren bedekt, die naar den top in lengte afnemen.
Het laatste lid is zeer kort bij Ornithoptera, Papilio (*), Eurycus en Leptocircus; maar verlengd
bij Thais, Parnassius en Doritis, even als bij de Lyeaenidea, hetgene voor de twee eerste vormen door
den Heer Latreille reeds vroeger is opgemerkt.
Y. De POOTEN.
Ornithoptera, Papilio en Leptocircus hebben verlengde poolen; gladde dijen, behalve bij de soorten
der 12a<! groep; de scheenen der voorpooten met eenen doorn gewapend; het eerste lid der tarsen van
dezelfde lengte als de vier overige leden gezamentlijk, of iets korter, zoo als bij P. Machaon, of iets
langer, zoo als bij P. Mernnon, en de nagels gelijk van lengte. De voortarsen van O. Amphrisius zijn bij
de mannetjes dunner dan bij de wijfjes. De wijfjes van Leptocircus onderscheiden zich door eenen
doom aan de onderzijde der nagels, welke bij de mannetjes gemist wordt.
Parnassius, Thais, Doritis hebben de pooten korter en de dijen behaard; maar de scheenen der voorpooten
insgelijks van eenen doorn voorzien. Het eerste lid der tarsen is bij de mannetjes van Doritis
van dezelfde lengte, maar bij de mannetjes van Thais en Parnassius korter, dan de vier volgende leden
gezamentlijk; bij de wijijes van Thais even lang; bij die van Parnassius korter, even als bij de mannetjes.
De Heer Doyère (f) vermeldt, dat bij Parnassius de nagels zeer ongelijk van lengte zijn en dat de een
de helft korter is dan de ander. Zulks is niet alleen het geval bij Parnassius, maar insgelijks bij Thais
en Doritis: deze ongelijkheid der nagels wordt echter alleen waargenomen bij de mannetjes, terwijl de
wijijes dezelve ongeveer van gelijke lengte hebben.
VI. De GESLACHTSDEELEIV.
PI. IX. fig. 18—31.
Deze deelen zijn vooral bij de mannetjes zeer verschillende van vorm. De buitenste kleppen van
Amphrisius sluiten geheel tegen elkander en verbergen twee zijdelingsche aanhangsels, die naar het
einde haakvormig omgeslagen en langs den bovenrand gedoomd zijn. Het afgeknotte en zelfs eenigzins
holle einde van het achterlijf, dat binnen deze kleppen ligt, heeft langs den bovenrand eenen spitsen,
naar beneden omgebogen doorn, met twee zijdelingsche plaatjes, die er tegen aan liggen. Uit hel
midden van het achterlijf komt de roede te voorschijn, welke kraakbeenig, regt, stomp en korter dan
de zijdelingsche kleppen is. Die van Papilio Memnon, Pammon, Helcnus, Machaon, komen hiermede
(*) Zie Horsfield t. a. p. PI. IV. %. 11, 12, 13.
(j.j Ann. Soc. Entom. de Franc e , VT. 266.
overeen, behalve dal de zijdelingsche aanhangsels langs den onderrand liggen en de haak aan de
rugzijde gewoonlijk meer verlengd is: bij Memnon is de roede naar beneden geslagen. Bij P. Coön zijn
de buitenste kleppen van boven geheel en van onderen voor een groot gedeelte geopend, zoodat de
inwendige deelen slechts ter zijde door dezelve beschut worden; de roede is zeer spits en een weinig
langer, dan de kleppen. P. Liris en Polydorus hebben het einde van het achterlijf bloot; de kleppen
zijn zeer kort, van binnen aan den top met eenen haak gewapend, en de zijdelingsche aanhangsels van
Amphrisius zijn onder dezelve geplaatst; de doorn aan de rugzijde is stomp; buitendien zijn er aan den
bovenrand nog twee doornen voorhanden, die naar binnen zijn omgekromd: zoodat over hel geheel de
buitenrand met zeven aanhangsels voorzien is, die allen wijd openslaan; tusschen deze ligt de roede,
die, te zamen gedrukt, van boven en van onderen oenen scherpen rand heeft. Bij Thais Hypsipyle
zijn de kleppen aan het einde naar elkander toegewend, van boven en van onderen open, langs den
bovenrand getand, langs den onderrand met eenen spitsen doom gewapend; de zijdelingsche kleppen
en de doorn aan den rug zijn zeer klein en naauwelijks zigtbaar. Parnassius Apollo heeft de kleppen
bol, wijd open gesperd; de zijdelingsche aanhangsels geheel vrij, eens zoo lang, in den vorm van twee
halve scheeden; de doorn aan de rugzijde is breed en in twee korte doorntjes eindigende. Eurycus
Cressida heeft twee platte kleppen, aan de onderzijde van het lijf geplaatst, welke van boven door de