Bornco is ongemeen rijk aan visschcn. Zoowel de grootc menigte rivieren, welke dit eiland in alle
rigtingen doorsnijden, als zijne vele meren, wemelen van dezelve (*). Intusschen is visch niet het
eenige voedsel voor de krokodillen, daar alles, wat van dierlijke zelfstandigheid onder hun bereik valt,
hetzij versch of half verrot, gretig door hen wordt verslonden. — Met onbesuisde vratigheid verzwelgen
zij zelfs dikwerf steenen, gelijk ook door Prins Maximilian von Wied, meermalen bij den Zuid-Ameri-
kaanschcn Ja c a re (Grocodilus selerops) is waargenomen (f). In de binnenlanden van Bornco
hadden bijkans alle krokodillen, welke de inlanders vingen, eenige kleine afgeronde kwartssteenen,
benevens verscheidene stukken steenkool in de maag, soms wel ter grootte van eene vuist. De Maleijers
op genoemd eiland, hechten aan deze voorwerpen het bijgeloof, dat het getal steenen, hetwelk een
krokodil in de maag heeft, een zeker kenmerk oplevert, van hoe verre het dier gekomen is, daar naar
hunne meening, de krokodillen bij ieder gehucht of dorp, waar zij langs trekken, één steentje als
gedachtenis opzoeken en doorzwelgen.
Om levende viervoetige dieren of vogelen te vangen, liggen de krokodillen, óf digt bij den oever onder
het water verborgen, óf onbewegelijk langs denzelven uitgestrekt, op hunnen loer. In de rivier Doeson
op Borneo, zagen wij eens hoe een kleine Grocodilus biporcatus, van tusschen de 3 en 4 voet lengte,
een7 strandlooper (Totanus hypoleucos) ving. De krokodil lag, als naar gewoonte, plat en stijf,
op een vrij, eenigzins slijkig en zonnig plekje van den oever. De vogel scheen volstrekt geen argwaan
te hebben van het gevaar, dat hem nabij was, vermits hij geruimen tijd, nu eens digter, dan eens verder
langs den listigen vijand rondliep, zonder dat deze de minste beweging maakte; tot dat eindelijk de
strandlooper toevallig vlak voor den kop van het loerende roofdier kwam, hetwelk pijlsnel op den
onnoozelen vogel toeschoot en denzelven tot zijne prooi maakte (§). — De krokodillen bezigen dus, in het ( *§)
(*) Behalve dat onderscheidene soorten uit de geslachten Cyprinus, Pimelodus enz. in deze zacht vloeijende wateren der
binnenlanden zeer menigvuldig zijn, vindt men er vooral in ontzettende hoeveelheid, verschillende soorten van het geslacht
Ophiocephalus, als Oph. lucius, v. Hass., Oph. planiceps, v. Hass, en eenige andere nieuwe soorten, terwijl tevens, doch
meer bepaaldelijk in de stille meren van dit eiland, Helostoma Temminckii, v. Hass, zeer gemeen is.
(j-) B e iträg e zu r N a tu rg e sc h ic h te von B ra silien , Bd. I. p. 83.
(§) Het zal den lezer niet ontgaan, dat de uitkomst van deze waarneming het tegendeel aantoont van hetgeen de
Ouden, omtrent de goede verstandhouding van hunnen vogel Trochilus met den krokodil, geloofden. Wanneer zij meenden,
dat die vogel ongehinderd en ongekrenkt, de zoogenaamde bloedzuigers (B del la naar Herodot.) uit den muil des krokodils
weghaalde, hebben zij zich daarin zekerlijk vergist----Wat echter de zaak betreft, dat men somtijds kleine vogels in de
nabijheid van rustende krokodillen ontwaart, is geenszins eene fabel. Wij hebben meermalen, behalve den bovengenoemden
strandlooper, ook kwikstaarten (Motacilla b o a ru la ) digt bij een’ aan den oever slapenden krokodil opgemerkt, enzelfe
nu en dan eene Muscicapa, Sylvia, Cinnyris of anderen kleinen, van insekten levenden landvogel, vlak boven het doodstil
liggende dier zien rondfladderen. De reden daarvan laat zich op eene zeer eenvoudige en natuurlijke wijs verklaren, gelijk
ook reeds de scherpzinnige Oken, in zijne algemeene natuurlijke geschiedenis, gedeeltelijk aangewezen heeft. Daar zich de
krokodillen meerendeels op moerassige plaatsen ophouden en gaarne in het slijk rondkruipen, zich welligt zelfs somtijds
daarin omwentelen, zoo zijn zij niet zelden geheel van modder overdekt: eene omstandigheid, waarop zich de, in Indië
vrij algemeene valsche meening grondt, als of er zwarte, grijze en bont gekleurde krokodillen zouden bestaan, van welke
de een gevaarlijker ware dan de andere. Wanneer nu zulk een met slijk bedekte krokodil pas uit het water komt en zich
onbewegelijk op den oever nederlegt, wordt hij al spoedig van eenen zwerm moskieten of muggen bezocht, die zich op hem
neerzetten, en het is op dezen, dat alsdan de gezegde vogels jagt maken. Zij toonen daarbij'niet de minste vrees voor den
krokodil, schijnen zijnen roofzieken aard niet te kennen, of zien hem welligt niet eens voor een levend wezen aan. Men ziel.
algemeen, hetzelfde middel tot het erlangen van voedsel, als de katten en vele andere roofdieren: want
ook zij overvallen hunnen buit meest onverwachts uit eene hinderlaag, waarbij zij met te meer list
en geduld moeten te werk gaan, daar hun sluipen builen het water, ook door de onbuigzaamheid
huns ligchaams, met meerder moeijelijkheid gepaard gaat. Des niettemin vangen zij dikwerf herten,
wilde zwijnen, honden, geiten, apen en meer andere dieren, wanneer deze den waterkant naderen om
hunnen dorst te lesschen. Honden, die eenmaal zulk een reusachtig monster van nabij hebben gezien,
toonen zich voor hetzelve zoo met vrees vervuld, dat zij zich veelal niet, dan schoorvoetende en met
groote omzigtigheid naar het water begeven. Aan het strand van Timor hebben wij zelfs meer dan
eens opgemerkt, dat zulk een hond plotseling voor zijne eigene schaduw terugdeinsde, en een halfuur
lang, sidderende en bevende, op zes tot acht passen afstands van het water staan bleef, en onder een
aanhoudend schichtig staroogen naar de plaats, waar hem het gevreesde beeld verschenen was, eerst
driftig blafte en daarna een luid en zwaarmoedig gehuil aanhief. — Die zoogdieren en amphibiën, welke
veel onder het water leven, gelijk de otters en de monitors, zijn gedurig aan de vervolgingen der krokodillen
blootgesteld; terwijl deze tevens van hunne vroegste jeugd af aan, op alle soorten van water- en
strandvogelen jagt maken.
Hoe ondernemend, stout en gevaarlijk intusschen de krokodillen ook in het water zijn, toonen zij zich
daarentegen buiten hetzelve, ongemeen vreesachtig en schuw. Bij het minste geruis, dat zij vernemen,
of indien zij een mensch op veertig, zestig tot zelfs honderd en meer schreden afstands gewaar worden,
hetzij op het land of in eene kano op het water, vlugten zij onverwijld naar den stroom, waar zij,
spoedig uit het gezigt verdwijnende, zich aan alle verdere vervolgingen onttrekken. Zij zwemmen
voortreffelijk zoowel tegen den stroom op als met hem af; in het laatste geval laten zij zich dikwerf zonder
merkbare beweging met den golf wegdrijven. Nooit ziet men hen op eene vrolijke of dartele wijze door
het water zwemmen, en buiten hetzelve vertoonen zij zich nog slaperiger. Blijken van onderlinge
verstandhouding of wederzijdsche gehechtheid, hebben wij nooit bij hen opgemerkt; elk individu schijnt
veelmeer van jongs af aan, afgezonderd en voor zich te leven, en bijaldien men al somwijlen eenige
bunner digt bij elkander aantreft, dan schijnt zulks meer aan hun groot aantal op eene zelfde plaats te
moeten worden toegeschreven, dan wel aan de zucht, om in gezelligheid met elkander te leven. —
Wanneer dit roofzuchtige gedierte, onder het water op buit loert, steekt het gemeenlijk alleen de neusgaten
boven hetzelve uit, en in deze houding blijft een krokodil niet zelden uren lang op eene en dezelfde
plek stil liggen; zoodra hij echter eenig gevaar merkt, duikt hij oogenblikkelijk naar beneden, en komt
alsdan een eind wegs verder op nieuw boven. — Minder stil is zijne vlugt van het land naar het water,
wanneer men hem onverwachts door een geweerschot uit den slaap wekt en doet wakker schrikken;
met den meest mogelijken spoed stort hij zich alsdan op eene onstuimige wijze in het water, wordende
de daardoor veroorzaakte plof veelal van eenige geduchte slagen gevolgd, welke hij al duikende met
in dit alles ongetwijfeld eene wijze inrigting der natuur: want, indien het anders ware; indien dit gevogelte evenzeer den
krokodil, als eenen valk, uil of eene kat schuwde, dan zouden deze logge amphibiën nimmer een’ dezer vlugge luchtbewoners
in hunne magt krijgen en nooit huunen honger daarmede kunnen stillen. Doch, dat zulks thans gebeurt; dat
wel somtijds een domme of argclooze vogel den krokodil, als ware het, in den muil loopt, bewijst onder anderen liet bovenvermelde
geval met den Totanus hypoleucos.