
 
        
         
		der,  ende  van  den  Luyden  van  den  Bade in  Vrieslant,  sal  den Officieren  van  der munte  
 een  redelijck  gracelijck  loon  ordonneren,  ende  dat  voir  een  seker  tyt  van  jaeren. 
 Insgelijcx  sal  hy,  in  der  jegenwoerdicheyt  ende  by  aduys  als  bouen, Wisselaers  insti-  
 tueren  tot  allen  den  plecken  van  Vrieslant,  dair p  van  noode  wesen  sal,  ende  hemluyden  
 ordonnantie  ende  instructie  geuen,  ende  commissie  van  wegen  der  Keyserlycke Mayesteyt,  
 nae  dewelcke  zy  hem  reguleren  zullen,  ende  daer  op  den  seluen  Wisselaers  eeden,  ende  
 voirts  in  des  voersz.  is  ende  des  daer aen  cleeft,  sal  den voorsz.  Generaei  allen  dingen  doen,  
 des  van  hoode  wesen  sal,  al  ter  eeren  ende  te minsten  laste  ende  koste  der  Keyserlycke  
 Mayesteyt,  ende  tot  meeste  gexieff,  commoditeyt  ende  weluaaren  van  sijn,  ende  Ingeseten  
 van  Vrieslant,  al  in  de  jegewoerdicheyt  ende  by  raidt  ende  aduys  van  den  voorsz.  Stadt-  
 houder  ende  Baedt  aldaer. 
 Ende  van  des  hy  gedaen  sal  hebben,  sal  hy  myn  voorsz.  Genadige. Erouwe,  by  aduys  
 van  den  Hoofden,  ende  den  Luyden  van  den  secreten  Bade  ende  van  de  Einantien,  by  
 haer  Genadige  Erouwe  geordonneert,  te  Mechelen  den  xvi®  dach  Marcy,  Anno  xvcxxvi  
 (ondergescreuen) Marguerite.  Mij jegewoerdich (geteyckent  bij  den  Secretarys) L. Dublioul. 
 Uit  het  l 8*®  JPrivilegie-BoeJc  ’s Hofs  van  Vrieslmd,  fol.  £86  verso. 
 De  aan  Thomas  Gramaye  medegegeven  geloofsbrief  was  van  den  volgenden  
 inhoud: 
 Credentie-brief  voor  Thomas  Gramaye. 
 Den  17  Maart  1526.  i 
 Marguerite,  Eertzhertoginne  van  Oistenrijcke,  Hertoghinne'.ende Grauinne  van  Burgoi-  
 gnen  &c.  Begente  ende  Gouuernante.  Lieue,  beminde:  Nauolgende  dat wij  v  gescreuen  
 hebben  van  een  munte  in  Vryeslant  vp.te  stellen,  seynden wij aldair jegewoordelick Thomas  
 Gramaye,  Baidt  van  den  Keyser  ende  Geinerael  Meester  van  zyne  munten,  mit  sulcken  
 laste  als  gby  van  hem  verstaen  sult;  onse begeerte  is ghy  denseluen  gelooft  als ons,  ende  
 in  ’t  volbringen  van  syn  voorsz.  laste  hem  addresseert  ende  assisteert,  zoe  de  Keyser  ende  
 wy  v  betrouwen:  lieue,  beminde,  onse  Heere  zy  met v  (1).  Gescreuen  te Mechelen  den  
 xvij Marcy, Anno xxvi.  (Öndergeteyckent) Marguerite  (ende by  den Secretaris) L.  Dublioul. 
 (Opschrift.) 
 Onsen  lieuen  ende  welbeminden,  den  Stadthaider  ende  Luyden  van  den  Baide  van  den  
 Keyser  in  Vrieslant. 
 Uit  het  Iste  Privilegie-Boeh  ’s Hofs  van  Vriesland,  fol.  286, 
 (1)  Eene,  inderdaad,  zeer  hartelijkc  uitdrukking. 
 Terwijl  nu  deze  Credentiebrief  zelfs  in  het  Placaatboek  is  opgenomen,  klinkt  
 het  zonderling,  dat,  bijaldien  de  Keizerlijke  Munt  te  Leeuwarden  werkelijk  tot  
 stand  gekomen  mögt  zijn,  iets  waaraan  wij  zeer  twijfelen,  er  geene  instructie  
 voor  den  Muntmeester,  den  Essayeur  en  den  ijzersnijder  (graveur  der  munt-  
 ijzers  of muntstempels)  gevonden  i s ;  d ie ,  indien  zij  uitgevaardigd  ware,  dan  toeh  
 wel  in  het  Placaatboek  opgenomen  zoude  zijn. 
 De  Heer  ejsk h o it  meent  (1 ) ,   dat  de  regering  der  stad  Leeuwarden  het hoek-  
 huis  van  den  Ewal  en  de  Slotmakersstraat  tot  Munthuis  aangewezen  en  ingerigt  
 zal  hebben.  Het  is  mogelijk,  dat  er  in  dit  huis  eenige  geldstukken  omstreeks  
 het  jaar  1528  geslagen  zijn  geworden  (2 );  hoewel  het  zonderling  i s ,  dat  wij  
 niets  van  eenen  Muntmeester  noch  IJzersnijder  te  weten  konden  komen.  Maar  
 indien  er  Keizerlijke  Friesche  munten  geslagen  zijn  geworden,  zullen  zé  ook  
 wel  spoedig  weder  vernietigd  zijn,  want  er  is  nimmer  een  bekend  geworden  
 en  dus  ook  niet  overgebleven.  Ze  moesten  toeh  een  bijzönder  teeken  hebben. 
 Doch  het  was  niet  alleen  Friesland,  dat  het  Keizerlijke  g e ld ,  waarschijnlyk  
 door gebrek  aan  het  noodige  muntmateriaal,  een  gevolg  van  oorlogen  en  onop-  
 houdelijke  verwarringen  (waarvan  wij  ons  in  onze  gezegende  dagen  naauwelijks  
 een  denkbeeid  kunnen  vormen),  heeft  moeten  missen,  maar  zulks  was  ook  
 het  geval  in  Groningen,  Overijssel  en  Utrecht,  waar  het  mede  niet  tot  stand  
 is  gekomen.  En  hoe  weinige  stukken  zijn  er  ook  nog  bovendien  in  Gelderland  
 met  den  Stempel  van  Karel  V  vervaardigd  geworden!  Zie  onze  Munten  der  
 Graven  en  Sertogeri  van  Gelderland,  bl.  168__181. 
 Men  moest  zieh  dan  maar  steeds  van  de  weinige  penningen  van  andere  pro-  
 vincien  en  van  buitenlandsche  steden  en  vorsten  bedienen j  en  die  munten  
 waren  aan  ongelijken  en  steeds  klimmenden  cours  onderhevig. 
 Van  daar  van  tijd  tot  tijd  bevelschriften  uit  naam  des  Vorsten,  die  de  prij-  
 zen . der  Munt  regelden:  wij  deelen  hier  zoodanig  bevelschrift  in  zijn  geheel  
 mede,  door  ons  ontleend  aan  het  Vriesch  Charterboek,  D.  I I ,  bl  1 6 5— 172  
 en  wel  omdat  dit  Charterboek. niet  onder  het  dagelijksch  bereik  van  vele  personen, 
   vooral  niet  buiten  Friesland,  is. 
 (1 ) ,GescMedkundige  Beschríjving  vm   Leevmarden,  I ,   bl.  149. 
 (2)  Zulks  meent  de  Heer  e e sh o f f .  Zie  t.  a.  p,  bl.  322,