
quadrivium) toen was, vindt men vermeld bij h e g e w i s c h , w a c h iæ r en s c i- iw a r t z
(Geschiedenis der Opvoeding van de vroegste tijden tôt. op onze dagen, Ned.
vertaling, 1834). In laatstgenoemd werk wordt gesproken over den bundel
oud-Duitsche volksliederen, welke door Karel den Grooten zouden zijn verzameld
geworden, doch verloren geraakt zijn.
Boven alles heeft Karel de landkuishouding bevorderd, of liever, door de
keizerlijke meijerijen, een geordend landbedrijf ingevoerd; het is echter onzeker,
scboon niet onwaarscbijnlijk, dat er in bet hooge noorden van zijn Rijk, in het
tegenwoordige Groningerland , reeds keizerlijke meijerijen of zoodanige domeinen
hebben bestaan, als zijne opvolgers blijken te hebben bezeten in de stad Groningen,
in Westerwolde en elders; die reeds van de verovering dier streken
door Karel kunnen dagteekenen. Men zal daarom ook niet . op die streken
kunnen toepassen, wat wij in dit opzigt lezen van de groote vorderingen in
wetenschappen en beschaving, gedurende de regering van Karel den Grooten.
Slechts het een en ander ter verbetering zal in dit gewest ; meer bij toeval en
van lieverlede-, dan door regtstrëeksche invoering zijn tot stand gekotpen. Aan-
leiding daartoe vinden wij in bet bezoek der zendelingen en de bekeering tot
de Christelijke Godsdienst, benevens het toenemend verkeer van de vqornaamsten
en kooplieden met de meer beschaafde naburen van Friesland, en die der meer
zuidelijke landen. Te regt zegt de Heer d i j k em a ( 1 ) : /< Vóór de uitvinding
der drukkunst waren de middelen tot beschaving bijna geheel en alleen bepaald
bij de mededeeling door persoonlijken omgang en ’t verkeer onder meer beschaafde
volken. Men weet hoe in die tijden de wetenschappen het uitsluitend
erfgoed der geesteiijken waren, welke dien scbat zorgvuldig bewaarden. Toen
werden de wetenschappen slechts beoefend in ’t belang van ééne käste, thäns
voor het heil der geheele menschbeid.//
De naburige Friezen waren door bunne meer günstige ligging, niet afge-
slotendoor de Drenthspbe beidevelden, de Groningers in beschaving vooruit; de
meer zuidelijke bewoners stonden boven de Friezen; doch de Beigen, en bovenal
de Franken, overtroffen weder dezè nöordelijke bewoners in alle takken van
( 1 ) a . w. b l . 1 0 3 n o o t.
nijverheid en beschaving. De Friesche Kronijkschrijvers beuzelen echter van vele
kundigheden, geleerdheid en beschaving, welke er al vóór dit tijdvak onder de
Friezen zouden gebloeid hebben. Latere onderzoekingen, geleid door eene ge-
zonde kritiek,' hebben al die fraaiheden tot loutere fabelen gemaakt. Het blijkt
uit de levensbeschrijvingen der Christen-zendelingen onwederlegbaar, dat de
Friezen uit deze streken toen nog een barbaarsch, woest en ontembaar volk
waren, en dit mögen zij ten aanzien der Franken en Angelsaksen van dien tijd
ook wel geweest zijn (1).
Wat bet dijkwezen en den waterstaat betreft, daarin zullen Friezen en Groningers
wel spoedig de hooger gelegene zuidelijke bewoners verre overtroffen
Hebben. De nood leerde zulks onvermijdelijk; want deze streken waren zonder
dijkwerk genoegzaam onbewoonbaar.
Er is wel geen twijfel aan (en het nog beden ten dage vinden van die munt-
stukken bewijst zulks ten overVloede) dat de geldspeoien der Franken, zoo der
Merovingische als Karolingische Vorsten, in Groningerland oudtijds gangbaar
zullen geweest zijn. Wij hopen van, deze gevondene stukken er eenige mede te
deelen'in de later uit te gevene Afdeeling van ons werk: de Munten der Fran-
hisch- en Fuitsch-Nederlandsche Vorsten. Yele dier muntstukken zullen er wel
niet voorhanden geweest zijn; de naaste muntplaatsen toch waren, volgens alle
waarschijnlijkbeid, zoo niet zekerbeid (immers van andere zoude ons dan niets
overgebleven zijn), Utrecht en Wijk hij Duursfede. Ook kon men voor één
muntstuk vrij wat meér bekomen dan thans. Wij lezen, dat Karel de Groote
een vasten broodprijs bepaalde: 12 tarwebrooden, elk van 2 pond; 15 roggen-
brooden, van ’t zelfde gewigt, en 20 even zoo zware gerstenbrooden zouden
voortaan een denarius kosten (2). De waarde van het geld in die dagen staat dus
tot die in de onze ongeveer als 1 :1 2 , want de denarius heeft ongeveer de
zilverwaarde van 30 cents.
Omirent de voor die dagen zoo uitmuntende Capitularía van Karel kunnen
wij hier niet uitweiden.
De beroemde Friesche mantels uit zijn tijd werden misschien ook voor een
(1 ) D i jk e m a t. a . p .
(2) Zie An t o n , aangehaald bij d i j k e m a a. w. bl. 110.