
 
        
         
		De  vermelde  Fivelingoer  munten  zullen  waarschijnlijk  wel  te  Garremeer  ge-  
 slagen  zijn  geworden,  of  te  Finethe  (Westerembden),  misscbien  ook  te  Appin-  
 gedam,  later  de  boofdstad  van  dat  landschap. 
 De  oudste  nabootsing  van  de  Fransehe  Tournooisen  was  in  het  Graafschap  
 Holland  door  Graaf  Floris  V  (f  1296).  Wij  hebben  deze  afgebeeld  in  onze  
 Munten  van  Holland  en  Zeeland  (later  uit  te  geven),  PI.  I I I ,  N°  2—7. 
 Zie  hier  wat  Mr.  j .   d i r k s   over  de  grooten  van  Pivelgö  zegt  (Nuntismatiek,  
 1851):  »De  grooten,  in  Fivelgo  geslagen,  zullen  nog  wel  van  iets  later tijd-  
 »perk  zijn,  vermoedelijk  van  omstreeks  het  jaar  1350.«  . 
 » Het volk toch in Fivelgo  en  de“ andere Ommelanden  moest  eerst  de  type  der  
 Fransche  grooten  als  ganghaar  kennen,  want  zonder  die  kennis  neemt  zelfs  nu  
 het  volk  geen  vreemd  geld  aan,  al  is  het  soms  beter  van  gehalte  en  zwaarder  
 dan  het  hun  bekende;  hoe Veelte  meer  dan  bij  deze munt,  die  veel  ligter  en  
 kleiner  dan  de  oorspronkelijke  Fransche  groot  is.» 
 »Missehien  is  deze munt  zelfs nog wat  later dan  het jaar 1350 geslagen, want  
 ik  lees  bij  driessen  in  zijne  Monwmenta  Groningana  (II,  p.  318),  in  eene  
 merkwaardige  verordening  van  de  abten  van  Adewerd,  Oldenklooster,  Rottum,  
 Selwerd,  enz,,  gegeven  te  Wyntzum  (Winsum),  over  de  waarde  van  eenige  
 munten:  « dat  er  veel  valsche  en  siechte munt  destijds  (d.  i.  in  het jaar  1371)  
 in  de Ommelanden",  en  zoo  het  schijnt  bijzonder  in Fivelgo,  in  omloop  was,  tot  
 groote  Schade  der  ingezetenen.  Deze  munt  werd  aldaar  zoowel  gemaakt  als  
 ingevoerd, want  de woorden  luiden  aldus:  // Gonsiderantes  diligenter, quo modo  
 per  fabricationem  et  admissionem false  seu  vilis  monete, per  totam  terram  nos-  
 tram,  tarn  religiosi,  quam  seculares,  tarn  nobiles,  quam  vulgares,  darnpnifican-  
 tur,  deeipiuntur  ae  multipbciter  illuduntur,//  en  hierop  volgen  deze  voor  onze  
 munt  belangrijke  woorden:  «arbitrando  concipimus  ac  etiam ordinamus ,  quod 
 quilibet  vertts  antiquus  grossus  Turonensis  pro  decem  nummis  usualibus........ 
 computetur;»  te weteni wij  bepalen,  dat  iedere  echte  oude Fransche groot voort-  
 aan  tien  gewöne  penaingen  zal  gelden.» 
 »Voorzeker noemde men daarom onder de siechte munt in omloop in Fivelgo, in  
 de eerste pfaats  de Toursche groot,  omdat men juist  deze  bepaaldelijk  aldaar  na-  
 maakte,  zoo  als  de  woorden  ;/ per  fabricationem»  dan  ook  aanduiden.  Het  te 
 voorschijn  treden  van  grooten  met  het  omschrift Moneta Fivlgo  bevestigt  zulks.v  
 Men  behoeft  evenwel  niet  te  denken,  dat  hij,  die  deze  munt  Bloeg,  geheel  
 ongeregtigd  was  geld  te  slaan,  want  het  kan  toch  zijn,  dat  een  Heerschap  in  
 de  Ommelanden  dat  regt  van  den  Keizer  destijds  verkregen  had,  ofschoon wij  
 erkennen  moeteri ,  dat  voor  zulk  een  regt  ons  noch  bij  de  Kronijkschrijvers,  
 noch  in  de  Charters  eenig  bewijs is voorgekomen.  Eerst  in  latere  tijden  (1474,  
 zie  boven  bl.  412,  413  en  415)  'vinden  wij,  dat  Uniko  Ripperda  en  Johan  
 Rengers  van  ten  Post  dit  regt  verkregen.  Doch  ook  de Ommelanden  zelve  be-  
 weerden  het muntregt altijd  gehäd  te hebben.  Zoo  zeggen  zij  in  eene  memorie  
 aan  den  Raad  van  State  in  Julij  1591  ingediend,  in Gonoept  op  het Archief  
 van  Groningen  aanwezig: 
 «Daet  de  Staten  van  de  Omiländen  soe  wal  hoere  hoege  ende  leege  rarischctien  als  H  
 recht  van  de- munte  met  alle  haere  ändere  vryheiden  al  van  den  tyden  Caroli  Magni  ende  
 oeck  te  vorens  pleno  iure  ende  erfflyck  gehat  et  continua  Serie  bisher  geconseruee'rt  hebben,  
 gelyck  sulcx  wt  den  olden  Omlandiscen  lantrechten  ende  anderen  documenten  (des  noot  
 synde)  genoech. bewyslyck  is.»  ■ 
 Aangezien  wij  op  PI.  XVIII  de  Fivelgosche  toumoois  of halve  toumoois  uit  
 onze  eigene Verzameling Heten  afbeeMen.,’ waarop  PIVM30E  Staat j  laten wij  op  
 onze  Supplementplaat  nog  de  afbeelding  volgen  van  die  uit  het  Kabinet  des  
 Heeren  vox  r e i c h e l   te Petersburg,  ons welwillehd in afdruk doör den Heer v o n   
 k o e h n e   verstrekt;  daarop  staat  PIVIiGOI  en  is  dus  van  eenen  anderen  Stempel. 
 BIJVOEGSEL  TOT  OE  SUITEN  VAN  DRENTHE. 
 Bl.  543,  reg.  3,  Staat:  Hunnehedden,  missehien  beter  Hunehedden. 
 Aldaar,  reg.  4,,  staat:  niet minder  dan  50,  lees:  minstens  52,  want  de Heer  
 j a n s s e n   schijnt geene kennis gedragen te hebben aan het Hunebed te Steenberge, in  
 de duinen, Gemeente Hoden, be&taande uit 4 ä 5 deksteenen, met nog vele steenen  
 onder  den grond,  alsmede  aan  dat  te  Westervelde, Gemeente Norgh, in den esch  
 met  2  steenen  boven  en  uiterlijk  8  beneden;  althahs  zoo  deelde. men  ons mede. 
 Bl.  544,  reg,  10  van  boven, Staat: De Fomeinen moeten wel eens door JDrenthe,  
 vooral door deszelfs oostelijke zijde, getrokken zijn — algemeene  kennis  is gekomen. 
 Volgens  het  zeer  welgeschreven  werkje  van  den  Heer  p.  s.  v a n   d e r   s c h e e r