
* HENERTV8
en op de kz. rondom de Heiligen:
«? SVENRONV.
Deze munt, die in de Keizerlijke Hermitage te St. Petersburg wordt aangetroffen,
en door Dr. von koehne is afgebeeld in de Mémoires de la Société, &c»,
bevond zieh, volgens ’s mans mededeeling, in den zelfden vond met de zoo even
beschrevene Egbert-munten. De munt zal te Staveren, dat hij meent onder
Svenrom verstaân té moeten worden, geslagen zijn, toen de Koning haar aan
Egbert II ontnomen, maar nog niet aan de St. Martinus-kerk te Utrecht ge-
schonken had (1), alzoo waarschijniijk in of kort na het jaar 1077. Dat Hendrik op
deze munt den Koninklijken titel niet voert, is in- het oog loopend, maar welligt
daaruit te verklären, dat de stempelsnijder meende dien te kunnen weglaten,
vermits de kroon reeds den hoogen rang van den Muntheer duidelijk aantoonde.
(Zie VON koehne, page 441, 442, en d ire s , bl. 31, 32).
N° 13 is een denarius van Boisward. Deze heeft op de vz. :
* V EGBERTVS
en op de kz.:
>£ BODLINWE(RT),
Zij is door ons overgenomen uit de vrije Fries, D. IV, N» 25.
Von koehne beschrijft er twee met Bodliswert en Bodlisvert uit de Verzameling
der Keizerlijke Hermitage in de Mémoires de la Société fyc. de St. Petersbourg,
zie t. a. p. bl, 429, overgenomen door-dirks op bl. 25 van de vrije Fries.
Omirent de wijze, waarop de naam der stad Boisward thans voorkomt, laat de
Heer d ir e s zieh in dezer voege uit:
// Opmerkelijk is hier de spelling, zoo weinig verschillende van het veel latere
(1) D ir k s zegt, dat zij, die niet tot de bronnen kunnen of willen opklimmen, over
deze en andere begiftigingen kunnen nazien van asch van w ijcK, Aloud kmdelsverkeer
van Utrecht (1839), I I , Bl. 315, 322—-328, 374—381. Over Egbert’s vervallenver-
klaring aldäär, H , bk 378(1), öu-m a ttha ei/s ad Anonymtm de rébus Ultrajectvnis, p. 80.
Over latere bevestigingen, bl. 401—405. Bovengenoemd werk des Heeren asoh van
w i jk moet, volgens Mr, l . p h . c. van den b e r g h , in zij n Handboek der MwLdel/neä&r~
landsche Geographie, bl. H , »hoewel in zijne beschouwing van Utrechts handelsvetkeer
veel belangrijks bijeengebrägt is, met eenig niistroüwen gebruikt worden.»
BODELSVERT op een oud zegel dier stad (zie boven bl, 42), Naarmate de
munt fraaijer en beter gesneden werd, naar die inate neenit de speljing der na-
men, daarop voorkomende, ook in juistheid toe, Qok bij de door von koehne ,
in de Mémoires, bl. 440, onder N" 177—130 met Urmoart, Limvartu en Lin-
wartum, alsmede uit de aldaar onder N° 183 met Staveren beschrevene munten
van Egbert I I , kunnen wij zulks opmerken.
Als gevolgtrekking kan men daaruit opmaken, dat onder Egbert II de handel
in Priesland toen zijne hoogste ontwikkelmg bereikte, Dat er betrekkelijke
welstand was, blijkt ook daaruit, dat Egbert II zelf //ditissimusu de sehatrijke
genoemd werd,;// zie de vrije Fries, I I I , 42 (N’ 31).
Door oorlogen met de Hollandsobe Graven, aanslibbjing, en eigen tweedragt
verplaatste de handel zich later grootendeels naar Ilolland en vooral naar Vlaan-
deren. Is de naam van Bodels^—Bodlimert zelf opk een bewijs voor den op
dien weerd, merd (over dit woord zie Dr. j a n s s e n , Qvdheidk. Mededeelingen,
bl. 315 , 316) gedreven handel? Bodelen, oud Friesch, toeh is tcoopen, verkoopen,
overgebleven in bodelr of boelgoed. Zie a . w a s s e n b e rg h , in den Frieseken
Volksalmanak, 1843, bl. 169.
Wij gaan over tôt de laatste door ons afgebeelde mnnt van Egbert I I , die
men aan Leeuwarden toesohrijft, Het stuk heeft eenigzins geleden; het om-
schrift is op de vz. :
* y ECBERTVS'
op de kz. :
I . . ERTONV
men gist lÀvertonum. Maar zoude dit op Leeuwarden betrekking kunnen hebben ?
Door von eoehne worden op bl. 440 der Mémoires nog viei munten beschreven,
die vrij duidelijk in Leeuwarden geslagen zijn; eene derzelve heeft:
Ofe LINWAJRT
twee andere: ^ LINVVARTV
en een vierde eindelijk: LINVVARTVM
Zie ook d ir e s t. a. p. bl. 26 en 27.
Deze soort van denarien weegt gewoonlijk 0,7 à 0,8 wigtjes.
9*