
et rotundos milites, vulgoRidders (1), et volucres, vulgo Vlieghers, denarios (2)
admittimus. Thuronense pro quatuor Monasteriensibus, seu Osnabrugensibus,
vel pro tribus Sterlingen novis de Anglia comp'utatis (8). Solidum autem Ster-
lingorum vel quatuor Thuronenses pro quindecim Monasteriensibus, seu Osnabrugensibus,
qui vulgo nye peminghen nuncupantux, computamus. Duodeoim
antiquae IÀgescen pro se» Bidderen, vel sex Vliegeren (4), pro quindecim Monasteriensibus
vel Osnabrugensibus, vel quinqué Copkini pro Sterlingen decre-
(1) De bijvoeging van rotmdi schijnt te doelen op gesnoeide exemplaren, weite er van
deze muntsoort in omloop waren. Op de vz. dezer ridders was de vorst te paard en galop-
perende afgebeeld. Men zie ze in de vorige Deelen van dit Muntwert, en oot m dit Deel vmdt
men er een van Selioerd op Pl. XVIII, N" 1. De meeste nog heden ten dage m Pries-
land gevonden wordende ruitermunten, uit de dagen van de Upstalboomswetten, zijn de
Kuinresche, die wij in onze Mmten van Overÿssel afbeeldden, alsmede die der Gravm
Margaretha, Moeder van den Hollandschen Graaf Willem V.
(2) Deze vUegers waren mnnten met de afbeelding van eenen arend. Wij weten met
met zeTcerheid te bepalen of de Groningsehe vliegers, of muntjes met eenen arend voorzien,
tot in het eerste gedeelte der veertiende eeuw optlimmen: maar, aangezien wq onder H 1 ,
2 en 8 van ons Supplément Grmhngen muntjes dier stad nit de dertiende eenw mededee-
len is het zeer mogelijk, dat er oot kort daama vliegers geslagen zijn; wij houden het
toch voor minder waarschijnlijk, dat hier Deventersche mnnljes, waarop mede een arend,
het stadswapen, voorkomt, bedoeld zouden zijn. . , , .
(3) T/mronense is eene schrijffout voor Twronense van Twronum, Tours, eene stad m
Prankriik, waar deze munt in de dertiende eenw haren oorsprong nam, en weldra m m
aantal landen en steden van westelijk Europa werd nagebootst. Wij deelden er onderschei-
dene mede in de vroeger nitgegevene Deelen van dit wert, en geven er twee van Groningen
op Pl. VIII en eene van het landschap Pivelgo op Pl. XVIII van het tegenwoor lge
Deel De munt van Tours, veelal Towmoois geheeten, die dikwerf m onze vaderlandsche
rekeningen voorkomt, was zoo groot en zoo goed, dat zij 4 Munstersche of Osnabrugsche
deniers of wel 3 Sterlingsehe gold. De nye pennmghen van Munster en Osnabrug schvjnen
iets beter dari de onde geweest te zijn. , ,
(4) S c h o t a n u s heeft, voor IÀgescen: IAgesten, doeh in plaats van dit onverstaanbare
woord heeft hij aan den voet zijner bl. 171 de variant Engelsehe, en daardoor is de zaak vnj
dnideliik Dan zijn het misschien Engelsche grooten (groats), waarvan de 10 zoo veel
waardig zullen geweest zijn als 6 ruitergrooten of even zoo vele arendgrooten, of wel als
15 Munstersche of Osnabrugsche deniers.
vimus computare (1), pro quatuor Haiders pro milite (2). Tres Coelensche pro
uno Engheische (3): Moneta autem nummorum denariorum, qui vulgo cleyne
penningen nominantur, in pondere admittimus decem et septem computandos et
numerandos (4). Si quis in pondere deliquerit, et hujusmodi denaxios porta-
verit, falsaxius computabitur, et per judioes furti judicio corrigetur. Quantum
autem ad aliam monetam, quod ad partes Phrysiae, communi decreto Frisiorum
interdicimus, et sub interdicto ponimus, et penitus aboleri decrevimus ab de
nunc in perpetuum per praesentes.
Bl. 74, ense is een onderdeel van een mark — unze of once; over mark of
merek leze men het artikel Merk in bichthomn’s Friesisches Wörterbuch.
Bl. 76, reg. 12, Staat: schelling; lees hier: schild (5), écu (gouden munt);
doch in deze dagen (omstreeks 1276) droeg het schild nog de type van een
gouden lam, en heette ook aignel, agnel, moetoen. Het was eene Fransche
muhtsoort.
Dat sceld, in § 1 voorkomende, niet met schelling verwant is, ziet men uit
het in $ 3 voorkomende seillingh. Overigens blijkt het bij deze wijze van re-
kenen, waarbij een schild 30 grooten inhield, dat dan, als een groot 4 pen-
ningen gold, een schild 120 peñningen bevatte, dat op de helft van een mark
of pond zoude komen, hetwelk in Viaanderen, Braband, Holland en elders op
240 penningen gerekend werd.
Aldaar, 2e kolom, reg. 5, staat: zijn tmee grooten; iedere groot gold dus
(1) De verhouding van 5 kopjesdeniers (zeer kleine muntjes) tegen een Sterlingsche
denier laat zieh goed uitleggen.
(2) 4 Haiders, Hellers of Bracteaten (?) voor een ruitermunt begrijpen wij niet, of het
moeten Hellers van vrij goed zilver geweest zijn, en ook dan nog komt .het ons, bij onze
kennis van het middeleeuwsche muntwezen, niet gepast voor. Zoude hier ook eene fout
schuilen?
(8) Dat zal wezen 3 Keulsche deniers tegen een Engelsche groot, want van Engelsehe
Sterlingen is hier immers geene spraak?
(4) Wanneer hier niets uitgevallen is, moeten wij -het (ook volgens de vertaling. bij
s c h o t a n u s ) opvatten, dat er 17 Meine penningen op een Engelsche groot (bij vergissing
zegt s c h o t a n u s Sterling) gerekend moesten worden te gaan.
(5) Schild voor schelling komt voor op bl, 104.