
¿ U t e n des briefs ghemunt siin, of also voel voer elken Vrancrycsohen soilt aen anderen
paymente, daer m e n , op elke tyt der betalingbe enen Yrancrycschen. seilt binnen Utrecht
om copen mach, e n z . e n z .
Ook het overige van dit stnk is belangrijk om de weinige gemeenschap aan
te toonen, welke er in die dagen tusschen Utrecht en Groningen bestond.
Bl. 4 4 8 , reg. 4 van boven, staat: het driehoekig wapenschildje der stad
Groningen, voeg bij:
Eerst later maakten wij kennis met het (kort na den aanvang, hejaas! ge-
staakte) Tijdschrift Gruno (Groningen 1 8 4 9 ), waarin, bl. 81 en volgg., een
opstel van Dr. g . a c k e r s t b a t in g h voorkomt, getiteld: Over den oorsprong van
de munt en ket wagen der stad Groningen. Wij ontleenen daaraan het volgende:
Ofschoon Moneta Grunensis reeds voorkomt in eene oorkonde van 1 1 8 1 , en
vervolgens onder dien van Moneta Groniensis en Groningensis, even als de
muntspecien zelve, marken, ponden en penningen, met dien bijnaam dus ge-
noemd worden, welke, eveneens vertaald, of in het oud Groningsch, Gronsc/i,
Grunsch of Grins, als in Gronseh- of Grinspenningen lnidt: levert deze naam
van Groningsehe mmt eehter daarom nog geen bewijs öp, dat de munt eene
stadsmunt was, dat is , van harentwege geslagen. Zij kan even goed bloot
beteekenen, dat deze munt te Groningen geslagen is , of even goed aanduiden,
dat deze munt tot het Groningsehe Landgoed behoorde. Zoo werden immers de
munten naar de plaatsen genoemd, waar zij geslagen zijn, en ontmoet men ook
reeds vroeg de Vtrechtsche, Deventersche en andere munten. Deventer was oor-
spronkelijk ook de plaats van zulk eene Koninklijke bezitting, als Groningen
met het muntregt en Grafelijk bewind over zeker district, en een en ander werd
ook door den zelfden Keizer in 1046 aan den zelfden Utrechtschen Bisschop
geschonken. De Deventersche munt voerde derhalve dien naam, omdat zij in
die plaats gevestigd was, niet omdat zij aan de stad behoorde, aan welke zij
eerst later is gekomen, zoo als wij ook de stedelijke munt van Groningen van
die der Bisschoppen van Utrecht oorspronkelijk houden.
Men heeft aangevoerd, dat uit de voorhandene Groningsehe bescheiden, als
muntbrieven en andere, welke de waardering of verhouding van de munt of het
muntwezen betreffen, blijkt, dat de regering dezer stad op eigen onbeperkt
gezag hare Muntmeesters heeft gehad en bevolmagtigd, de waarde van haar en
ander vreemd geld heeft bepaald en geregeld, en daaromtrent met andere steden
en Vorsten heeft gehandeld. Dit een en ander heeft echter geene kracht van
bewijs, daar men geene afdoende bescheiden van dien aard kan bijbrengen,
welke ouder zijn dan de tijd, waarin het bekend is , dat de stad Groningen
wettige eigenares is geworden van de munt aldaar, namelijk door de pacht van
het Praediwm in 1392 van het Utrechtsche Domkapittel. Toen heeft z ij, vol-
gens den Pachtbrief daarvan voorhanden (1) , en dus bij eene geheel vrijwillige
overeenkom8t, zoowel van hare als van de andere zijde, bekomen: n d l de Ghe-
« rieht ende Heerlichhegt tot Gronynghen, hoghe ende leghe, bgnnen ende buten
Gronynghen gheleghen, mit Wolde, mit Ghoe,// en met al de goederen en heer-
lijke regten, welke daartoe behoorden, gelijk daaronder dan ook uitdrukkelijk
de Munt genoemd wordt, en voorts, zoo als dat alles aan de Utrechtsche Dom-
kerk door Hendrik III gegeven was, en de Heeren van Selwerd en hunne voor-
gangers in erfleen bezeten hadden, enz. Dr. s t r a t in g h herinnert hierbij, dat
de Bisschoppen van Utrecht in het eerst tijdelijke Prefekten of Stadhouders over
het Praediwm hadden aangesteld, door wie zij dit Landgoed lieten besturen;
maar dat Bisschop Herbert omstreeks het midden der 12“ eeuw te rade was geworden
, wegens de onlusten over de Prefekture voorgevallen, deze bediening in
erfleen uit te doen aan een’ zijner broeders, gelijk hij het Burggraafschap van
Koevorden met het bewind over Drenthe aan een’ anderen broeder gaf. En
sedert was die Prefekture aldus door verschillende Prefekten bezeten, tot dat de
stad het Praediwm zelf in 1392 pachtte. Ofschoon sommigen vroeger onder die
verpachting, tegen den duidelijken inhoud des briefs aan, alleen het Gooregt,
zonder het Gerigte o f de 11eerlijhkeid van Groningen met den aankleve van
dien, wilden begrepen hebben, kan het niet ontkend worden, dat hiermede ook
werkelijk de Munt verpacht is , gevolgelijk de stad Groningen gezegd kan worden
toen het regt daarop längs dezen weg verkregen en ook uitgeoefend te hebben.
De verdere geschiedenis leert ook, dat de stad haar eigen regtsgebied
met hetgene daartoe van de Groningsehe Heerlijkheid behoorde, en dus ook Wel
(1) Zie een uittreksel daarvan boven bl. 633. —- v. u. o.
8'0t