
 
        
         
		zoude  genieten.  De  Schrijver  van  den  Tegenwoordigen  Staat meent  (1),  dat  in  
 deze  naauwere' verbindtenis met  veel  meer  waarschijnlijkheid  de  oorsprong  der  
 Hoofdmannenkamer  gezöcht moet worden,  dan  in  eene  veel  minder belangrijke  
 gebeurtenis,  die  in  1398 met  de  Sehieringers  was  voorgevallen.  De welvaart,  
 die uit  deze heilzame vereeniging  spröot, openbaarde  zieh  straks  in menigvuldige  
 nuttige  zaken  omirent  het  Zijlwezen,  als  in  de  Winsumer  en  Sohouwer  Zijl-  
 brieven,  de  inlating  van  Noorddijk,  enz.  enz. 
 De  in  1411  geslotene  vrede  tusschen  Graaf Willem  VI  Van  Holland  en  de  
 triezen  van  Oostergo,  Westergo,  Groningen,  Hunsingo,  Fivelgo,  ’t Oldambt  
 en Reiderland,  bragt  de  droevige  verdeeldheden  der Scbieringers  en Vetkoopers  
 slechts  tot  eenigen  stilstand,  tot  dat  ze door het  verjagen  van Hisco uit Emden,  
 op  nieuws  beroerd,  in  Groningen  zieh  aan  den  moord  van  den  Burgemeester  
 Johan  Rengers,  en  van  de  twee  Baadsheeren  Baroldes  en  van  Heckurn; —  
 verder  van Allart  Clant  schuldig  maakten,  terwijl  andere  aanzienlijke  mannen  
 zieh  alleen  door  de  vlugt konden  redden.  Men  zegt dat  de  Schieringschgezinde  
 Burgemeester Coppen  Jarges,  zoo  dadelijk weder  te  vermelden,  de  ophitser  tot  
 deze gruwelen  is  geweest. —  Jarges,  ten  gevolge  van de  nederlaäg  der Vetkoopers  
 nu volkomen meester  in  den  Raad,  het  door  denzelven  een  besluit.nemeñ;,  
 dat  alle  Vetkoopers dadelijk  de  stad  moesten  ruimen  of  anders  vogelvrij  ver-  
 klaard  zouden worden;  ten  gevolge  hiervan  verbeten  een  aantal  aanzienlijke  ge,  
 slachten,  waaronder die  van  Clant,  ter  Brugge,  Vos,  Steenwijk,  en  meer  anderen, 
   huis  en  have  en  zöchten  heul  bij  Jonker Keno  in  Oostfriesland,  wiens  
 partij  zij  toegedaan  waren,  terwijl  zij  niet  hadden  willen  luisteren  naar  den  
 raad  van  hen ,  die  meenden,  dat  men  ten  gevalle  van  eenen  Buitenlander,  
 geene  binnenlandsche  twisten  moest  voeden.  Hiermede nog  niet  te  vrede, trok  
 Jarges  aan  het  hoofd  van  eene, groote  gewapende  bende  Groningerland  in  en  
 dwong hij  de  voomaamste  Vetkoopers  aldaar,  als  de  Onstema’s ,  Ripperda’s ,  
 Houwerda’s  en  Gockinga’s,  om  insgehjks  zieh  zoo  spoedig  mogehjk  bij  Keno  
 te  bergen. 
 Deze  Werd  zoo  lang  aangezoebt,  dát  bij  eindelijk  beloofde  hunne  vervallene 
 (1)  Zie  bl.  127. 
 zaken  te  herstellen,  hoewel  eigenbelang  zijne  voomame  drijfveer  was;  bij  be-  
 vröedde toeh  dat  zijn  vijand  Hisco,  zoo  lang  Jarges  te  Groningen  aan  het  bewind  
 was, hem  met  diens  hulp  in  gestadige  onrust  zoude  honden.  Tot meer-  
 dere  zekerheid  raadpleegde hij  met  verseheidene Oostfriesche  edelen,  die Keno’s  
 zaak  als  de  hunne  aannamen,  en  daarom gereedelijk hulp  beloofden, waama hij  
 zieh  dan  ook van  al het  noodige  begon  te  voorzien.  Zijne  krijgstoerustingen  
 oütgingen  echter  het  waakzaam  oog  van  Jarges  niet,  die  daartegen de  burgers  
 en de  hem  toégedane  landlieden Wapende,  en  niet  alleen  de  kusten  en  grenzen, 
   daar  hij  den  vijand  te  gemoet  zag,  bezettede,  maar  zelfs  vreemd  krijgs-  
 volk  in  bezolding  nam.  Tot  de  bezoldiging  van  deze  ligtte  hij,  op  aanraden  
 van  den  Proost  van  Farmsum,  de  gouden,  alsmede  verguld  zilveren,  kleinoo-  
 dien  uit verseheidene  kerken  van  Fivelgo  en  het  Oldambt,  en  liet  daarvan  in  
 de  Munt  te  Kämpen  Arendsguldens  munten  (1 )  die  men  naar  zijnen  naam  
 Coppen  of  Coppen  Jargesguldens  noemde.  Het  getal  derzelve  kan  echter  niet  
 zeer  groot  geweest  zijn,  ja  wanneer  men  de  bij  w e s te n d o r p   (Jaarhoek  I I ,   
 bl.  348)  opgetelde  kleinoodien  nagaat,  sleehts  weinige  duizendtallen  bedragen  
 hebben;  echter  voor  dien  tijd  was  het  een  groote  schat. 
 Men  voerde  evenwel  in  1414  niets  anders  uit  dan  wederzijds  eenige  slui-  
 zen of zijlen te vernielen,  en  hier  en  daar  dijken  te  doorsteken;  weshalve  Jarges  
 de  zijlen  bij  Reide,  Termunten  en  Otterdum met  meerder krijgsvolk  liet bezet- 
 (1)  "Wij  hebben  daarvan  bij  de  Kam per  munten  gèene  sporen  gevonden.  De  Arendsguldens  
 waren  oorspronkelijk  eene Geldersche  muntsöort,  die  te Arnhem  geslagen  werd  en  
 door ons  ie  afgebeeld  in  onze Munten  der  Graven  en  Hertogen  van  G eiderland op  onder-  
 sebeidene platen.  Over  de  Coppen  Jargesguldens  zie men Mr.  H .  o.  e e i t h  ,  Bijdrage  tot  
 de geschiedenie  der  Gron,  Stade en Provine,  munt,  in  den Gron.  Volke Älmanak van  1844,  
 bl.  96  en  97.  De  zaak,  dat  Coppen  Jarges  te  Kämpen  Arendsguldens  liet  slaan,  ver-  
 wijst ons naar  de plaats  in  onze  Munten  Van  Overijeeèl,  bl.  75  en  76  in  de noot,  waar  
 men  leest  van  eenen Nederlander  die  Vrmcrijkxe  Schilden gemaakt  had.  Men  weet  dat  
 men  ook  wel  eens  in vreemde  landen  Dukaten met  den  Hollandschen  Stempel  heeft  geslagen, 
   onder  anderen  te  Warschau  in  het jaar  1831.  —  Maar  eene  andere  zaak  is  het,  
 waarom  de  Groningsche  Burgemeester  niet  in  Groningen  zelve  heeft  laten  munten.  Mis-  
 schien  durfde  men  znlks  niet  te  doen,  dewijl  men  daar  nog  geen  regt  had  om  gouden  
 munt  te  slaan.  Er  is  nog  veel  onzekers  in  de  Nederlapdsche  Numismatiek. 
 50