
//die Riddermatigen aldaer (in Overijssel) geconsentiert, in tollen, axcysen,
// vryinge eens arves, vervolginge in den leghen banek, mit eerst teyckenen ende
//andere praeeminentien voor den hooghen banck,11 enz. Hieruit blijkt dan ge-
noegzaam, dat destijds de Drenthsche Edelman in geenerlei opzigt, zelfs niet
wat de belasting op zijire Havezathe betrof, boven den Bigenerfde was bevoor-
regt; van ouds her bestond de regering van Drenthe alleen en uitsluitend bij
de Bigenerfden, maar bovendien, de Landsheeren erkenden geenen anderen
stand van regering in dat Gewest, en niet voor in de laatste helft der 166 eeuw
heeft de Ridderschap, als stand van regering, aandeel in het bestuur van Drenthe
verkregen. En ook toen, en later nog, was de adellijke geboorte alleen daartoe
niet voldoende. Zij moest, om den Drenthschen Jonker stein en zitting te ge-
ven in de Vergadering der Staten van Drenthe, met den eigendom en het bezit
van eene onbezwaarde Ridderhofstad {Havezathe) , in het Landschap gelegen, en
door hem zelven bewoond, gepaard gaan.
Groot en menigvuldig waren derhalve de voorregten der oude Drenthenaren.
Riders is de vrijheid des volks hären odrsprong verschuldigd aan die, welke de
steden, bij hare uitbreiding en magt, zieh langzamerhand wisten te verschaffen,
TYiaar in Drenthe is zulks geenszins het geval. In latere tijden werd in sommige
Nederlandsche Gewesten het volk van de regering des lands uitgesloten, en ge-
raakte de souvereine magt in handen van de Ridderschap en de Steden, terwijl
de veel grootere bevolking des platten lands, grootendeels uit hofhoorigen be-
staande, niet de minste inzage in — of invloed op — de openbare zaken had;
doch in Drenthe, alwaar noch steden noch hofhoorigen waren (immers op weinige
uitzonderingen na), vond juist het tegendeel plaats; daar had en behield
de landböuwer niet alleen aandeel in ’s lands bestuur: de stand der Bigenerfden
bleef steeds in het bezit van twee stemmen ter Staatsvergadering, terwijl de
stand der Ridderschap er slechts eene had. — Meermalen hoort men zeggen:
//dat de burgerlijke vrijheid in Drenthe zoo oud is als Drenthe zelve, en, door
alle tijden heen, daar grooter was dan elders.// §—■ Waar vindt men een Gewest
van Nederland, daar, in de middeleeuwen, de Edelman en de Boer gelijke regten
hadden; daar het volk het zeldzame geluk genoot van door zijns gelijken
en door eenigen uit zijn midden, daartoe door het volk zelve tijdelijk benoemd,
bestuurd en gevonnist te worden; daar de regters uit het volk waren genomen, zon-
der aanzien van stand of raftg; daar slechts eene soort van menschen, die van vrijen,
bekend was r, daar men, noch in het geestelijke, noch in het wereldlijke, nimmer
buiten de palen des lands behoefde te regt te staan, daar geene geeste-
lijken of kerkelijken als zoodanig het minste regt van inzage in de openbare
zaken hadden; daar de vrije landeigenaren moeds genoeg bezaten, om, niette-
genstaande een hoog kerkelijk persoon, de tijdelijke Bissohop van Utrecht, tevens
hun wereldlijke Graaf of Landsheer was, verordeningen daar te stellen eh
maatregelen te nemen, waardoor alle invloed der geestelijkheid op het bestuur
des lands werd belemmerd en geweerd; daar het volk geene andere lasten behoefde
te dragen, dan die, welke het zieh zelven vrijwillig oplegde; daar, op
weinige uitzonderingen na, de landböuwer niet door den band des leenregts
aan den eenen of anderen grooten of magtigen was verbonden en onderwor-
pen, maar, integendeel, zoo vrij als deze en in het genot van gelijke regten,
wat de openbare aangelegenheden betreff, met hem op de zelfde lijn stond?
In Drenthe alleen, nergens elders in Nederland, werd dit alles te zamen
aangetroffen.
Daar het regt van aandeel in de regering alleen verknocht was aan het bezit
van grondeigendommen, lieten de oude Drenthenaren, die zoo naijverig op hunne
regten waren, geene gelegenheid voorbijgaan, om te zorgen, dat er zoomin
mogelijk vaste goederen aan kerken, kloosters en andere geestelijke gestichten
overgingen, ten einde ook längs dien weg voor te komen, dat de Geestelijkheid
mvloed op het wereldlijk gezag kreeg. Dit blijkt uit onderseheidene ordelen,
waarvan de belangrijkste zijn medegedeeld door den Heer magnin in zijn Ge-
schiedkmdig Overzigt van de Bestmen in Drenthe (1). Deze berigt ons verder,
dat alle twistgedingen, welke over het bezit van erfachtige goederen ontstonden,
behoorden tot de kennisneming van den wereldlijken regier, hoezeer /Wrin 0ok
geestelijke personen mogten betrokken zijn. Voorbeelden, zegt de Heer magn
in , zijn er in menigte, dat Drost en 24 Etten in soortgelijke zaken steeds de
(1) Ziehet Je Sink van dat werk' {Groningen 1888, .8*), dat wij hier op den voet
gevolgd zijn, op bl. 36 in de noot.