
 
        
         
		THEEDE  BIJVOEGSEL  EN  AANTEEKENINGEN  TOT  ONZE  
 AEDEELING  GRONINGEN. 
 Bl.  2 9 5 ,  reg.  9 ,  staat:  Amisia.  Voeg  bij:  dit  Anisia  wordt  door  m a n n e r t   
 in  zijne  Geographie  der  Griechen  und Römer,  en  ook door Mr.  j .   v a n   d o o r n i n c k   
 in  zijne  Comnentatio  de  antiquis  Frisiae  terminis  (zie  pag.  13  en  14)  stellig  in  
 Groningen,  en  wel  in  den  omtrek  van  Delfzijl  of  Appingedam  geplaatst  (1).  —  
 De  twee  andere  plaatsen  der  Romeinen  in  Nederland,  aan  zee  gelegen,  waren  
 Flevum,  waarschijnlijk  op  of  nabij  Ter  Schelling  en  de  Arx  Rritannica,  het  
 eerste  ter  verdediging  van  den  Middelrijnmond,  het  laatste  van  den  Katwijk-  
 schen.  Zie  v a n   d o o r n i n c k   t.  a.  p.  —   Het  laatste  kasteel  komt  niet  voor  ii*  
 die  Gedenkschriften  der  Romeinen,  welke  wij  thans  nog  overig  hebben. 
 (1)  Amasia  (’Afitzasia  Ptol.),  nach  Ledebur  dasselbe  mit  des  Tacitus  (Ann.  I I ,  8)  
 Amisia,  Ort  am  linken  Ems-Ufer  zwischen  Meppen  und  der Mündung  im  Rheiderlände,  
 Steph.  By z.  'AfJLitrtrtx. 
 « Pauly ,  RealrJEncyclopedie.» 
 Amisia  bei  Tac.  (II,  8)  und  Amisins  bei  Plin.  (IV,  27)  die Ems  (vgl.  d. Art.  Arndorf)  
 welche  Ptol.  (II,  11)  auf  dem  Abnobischen  Gebirge  entspringen  lässt.  Die  Hafenstadt  
 Amisia  (bei  Tac.  1.  c.  bei  Ptol.  aber  Amasia,  und  bei  Steph.  Byz.  Amissa)  ist  nach  der  
 Erzählung  des Tac. wahrscheinlich  in  der  Nähe  von  Delfzyl  zu  suchen.  Er  bestimmt  aber  
 die  Lage  nicht  nach  der  Eabrt  der  Elotte,  sondern  nach  der Lage  der  Karte,  wie  er  sie  
 vor  sich  hatte. 
 Zie  ersch  u.  grtjber,  Äilgem.  Encyclop.  en  ook  de  noot  van  walther  op  zijne  uit-  
 gaye  van  Tacitus  [Ann.  I I ,  8). 
 Bl.  296  in  de  noot  en  bl.  306  mede  in  de noot,  staat:  St.  Walhwrgskerk,  enz.  
 Dr.  s t r a t in g h   vermeldt  in  eene  noot  op  bl.  98  van  het  Tijdschrift  Gmno  
 (Gron.  1 8 4 9 ),  dat  het  hem  twijfelachtig  voorkwam  of het  Stadszegel  van  Groningen  
 wel  de  St.  Walburgskerk  en  niet  veeleer  de  Martinikerk  in  harten  ouden  
 bouw  voorstelt.  Zie  zijn  stukje  over  deze  kerk,  waarbij  ook  een  afbeeldsel  van  
 het  zegel  gevoegd  is ,  in  den  Gron.  Vollcgalmandk,  1 8 4 3 ,  bl.  37.  —-  En  hij  
 vond  deze  gissing  bevestigd  in  de  Bouwkundige B y  ¿tragen,  uitgegeven  door  de  
 Maatschappij  ter  bevordering  der  Bouwkunde,  IIIs  Jaargang  bl.  339.  Daar  
 leest  men:  // (De  beschouwing  van)  het  (Groningsch)  zegel  heeft  ons  de  zeker-  
 heid  gegeven,  dat  de  Walburgskerk  daarop  niet  afgebeeld  is ,  want  hetzelve  
 stelt  een  voltooid  type  van  eene  Romaanscke  kerk  voor,  welke  wij  gelooven  
 te  zijn  de  St.  Maartenskerk  voor  derzelver  verbouwing  in  den  spitsbogenstijl  
 (1253— 1482)«  (de  ßomaansobe  bouwstijl  bloeide  van  de  10e tot  de  13e  eeuw).  
 Voorts:  //Uit  al  deze  bescheiden  is  ons  dus  Volkomen  gebleken,  dat  deze Walburgskerk  
 eene  navolging  is  geweest  van  de Munsterkerk  (te  Aken)  of  van  de  
 onze  (de  Nijmeegsche  achtkantige)  kapel,//  welke kerk  en  kapel,  volgens bl.  336  
 aldaar,  omstreeks  den  jare  800  zijn  gebouwd.  Het  zelfde  vindt  men  in  de  
 Description  de  la  Chapelle  Carlooingieme  et  de  la  Chapelle  Romane,  restes  du  
 Chateau  de  Nimegue,  par  a .  o l tm a n s  ,  Amsterdam  1 8 4 7 ,  page  50. 
 Bl.  3 2 8 ,  reg.  5  van  onder,  in  de  noot,  staat:  heilig  danker.  Voeg  bij:  door  
 de  bijkans  geheele  afwezigheid  van  ramen. 
 Bi.  330  voege  men  bij  noot  2 :   In  1166  wordt  er  in  eenen  ouden  inventaris  
 van  het  klooster Werden  o.  a.  gewag  gemaakt  van  5  solidi  of  schellingen  Deven-  
 tersche  munt,  welke  als  redditus  curtis  in  Groninck  moesten  worden  betaald  van  
 het  goed  in  loon  liggende  in  het  tegenwoordige  Gewest Drenthe;  terwijl op  1158  
 gezegd  wordt  door  w e s t e n d o r p   in  zijn  Jaarhoek  van  en  voor  de  Provincie  Groningen, 
   Deel  I ,   bl.  186:  »Men  berekende  het  geld  [in  Groningen]  in  dezen  
 tijd  gewoonlijk  naar  een  pond  (talentuni),  dat  oorspronkelijk  24  looden  of  schel-  
 lingen  hield,  maar  reeds  lang  20  schellingen  deed.  —   Het  pond  had  ook  12  
 oncen,  de  once  20  denarien  en  de  denarie  2  obolen  of  hellers.  Er  bestonden  
 reeds  tweederlei  munten,  zware  en  ligte:  de  denarien  hadden  slechts  aan  eene  
 zijde  een  wapen  of  teeken.»