
 
        
         
		mende welvaart  deed  de  weelde  dermate  stijgen,  dat  die  zelfs  door  weftelijk«  
 Verorderungen moest worden  gebreideld.  Do leden der maatschappij bestünden nag  
 voortdurend  uit vrijen  en slaven, schoon Jiet  slavental afnam.  Er entstand weldra  
 nog  een  derde  stand.  De  aanzienlijksten in  geboorte  en  goed,  in  dit Gewest  
 totden Adel gerekend, hadden toen,  gelijk  reeds vroeger,  veel  invloed  en  gezag. 
 Wanneer wij  de  wetten uit  die  dagen  raadplegen,  zien we  dat vechten,  snij-  
 den,  plukbaren,  met modder  werpen,  met  bier  begieten  en  dergelijke  ruwhe-  
 den meer  aan  de  orde  van  den  dag waren.  Met  de  zedelijkheid  was  het  ook  
 niet  beter  gesteld.  Dikwijls  wordt  er  in  de  oude  wetten  gewag gsmaakt  van  
 onechte  kinderen, van  brandbrieven, bedreigingen; vanhet  slaan,  verwenden  en  
 zelfs  dooden  van  regters,  enz.  Ook  de  geestelijke broeders  leefden  met  altijd  
 even  vroom.  Zij  deelden  in  de  woestheid  dier  tijden,  vochten  mede  en  namen  
 dikwijls  deel  in  de  binnenlandsche  twisten. 
 Niettegenstaande  deze woestheid  begon  de  bescbaving,  door  de  wetenschap-  
 pen geleid,  door  te  breken.  Met  luister bloeiden de  wetenscbappen  in  de abdij  
 van  Aduard.  Later  (einde  der  15'  eeuw)  traden  mannen  als  Wessel  Ganze-  
 voort,  Rudolf  Agricola,  Willem Frederiks,  Brugman  (1)  en  anderen  met  den  
 fakkel  der wetenschappen  te  voorschijn;  door  hun  invloed  werden de zeden  ver-  
 zacht.  In  Groningen  en  elders  werden  scholen  gevestigd,  die  ’t  opkomende  
 geslacbt  een  milderen  geest  inplantten. 
 Het  volkskarakter  der  ¡Groningers  was  oudtijds  vrolijk;  zij  beminden  gastmalen  
 en  drinkgelagen.  Het  vroegste  voorgeslacht,  van  ’t  welk  beugten . tot  
 ons  gekomen  zijn,  vereerde  vriendschap  en  gastvrijheid,  en  spoelde  pp  plegtige  
 feestdagen  de  zorgen  van  't hart, met den welgevulden  drinkhoren  bier of mede. 
 Deze  zin  voor  gastmalen,  die  zieh  in  lateren  tijd vooral in  de bruiloftsfeeston  
 openbaarde,  is  den Groningers  nog  eeuwen  lang  bijgebleven.  Toen  het  voorgeslacht  
 in  beschaving gevorderd was,  ’t maatschappelijke  leven door  bphoorjijke  
 wetten  geordend,  de  gemeente  gevormd,  en Grüno’s  aloude vest door  eene  nij-  
 vere  burgerij  vermögend  was  geworden;  toen  ontaardden  de  bruiloftsfeesten  in 
 (1)  Over dezen  zie men  vooral:  Johannes Brugman en  het  goäsäiensüg  leven  onier  Ta-  
 deren uit de  15'  eemo,  door  w.  m o l t . ,   Amsterdam  1854,  twee  Deelen,  8 . 
 kostbare  en  buitehsporige  braspartijen.  ’t Spreekwoord:  //dat  er  steike beeneü  
 //vereischt worden ,  om  de  weelde  te  dragen//  Werd  ook  hier  bevestigd.  De  
 kostbaarheid  van  deze  feesten,  die  den  vrede  en  de  welvaart  van  menig  huis-  
 gezin  verwoestten,  was  echter  een  punt  van  eer  geworden;  de  aehting  en  het  
 aanzien werden  afgemeten  naar  den  graad  van  verkwisting,  op  deze  festijnen  
 ten  toon  gespreid.  De  achtbare  Stadsraad  echter,  die  zijne  vaderlijke  zorg  ook  
 uitstrektte,  om  de burgerij  in  ’t  feestgenot  matigheid  te  leeren,  breidelde  deze  
 gastronomische  buitensporigheden  door  wettelijke  verordeningen. 
 VIERDE  TI.TDVAK. 
 VAN  ON&EVEBB  DE  1'6*  EEÜW  TOT  AAN  DE  PACIFICATIE  VAN  GEND. 
 Bij  den  aanvang  dezer  eeuw  zag men  van  alle  kanten opstanden,  krijg,  ver-  
 Wöesting  en  dood;  kerken  en  kloosters  in  vestingen  herschapen;  deze  benevens  
 huizen,  bürgen,  dorpen  en  Steden  geplunderd;  vermögende  ingeze'tenen  ver-  
 armd  en  verdreVen;  zeeroovers,  onder  anderen  in  Groningen  en  vöornamelijk  
 in  Oostfriesland  de  Lilcedeelers  oi düsgenaamde  VktUhlielroed'ers,  openlijk  be-  
 scHermd;  aanzienlijken  in  klüisters  gelegd;  velden  met  lijken  bedekt ;  verbon-  
 den  in  me'nigte  gesloten. 
 In  den  jare  1400  ruilde  de Ütrechtsche Bisschöp,  tegen  afstand  van  zekere  
 goederfen,  van  den deken en het kapittel derkerk te Utrecht,  alle  regt, gebied en  
 heerlijkheid,  hooge  en  läge,  in  en  büiten Groningen,  benevens  Gbö  en Wolde,  
 gebonwen ,  bebouwde  en  onbebouwde  groüden,  kampen,  hoöi'  en weilanden,  
 wegen,  slüizen,  waterleidingen,  münt,  tollen  en  al  het  daarbij  behoorende;  
 welke  gOederen  en  regten  biifgemeestbren  en  raad  sedert  lud  vorige  jaar  van  
 hem in jaarlijksche  pacht verkregen  hadden  (1).  Intusschen  klom1 de  verbitte-  
 ring tUSschen  de  Schierihgeiiä  en  Vetkoöpers  al  hobger  eü  hooger,  naardemaal  
 zij  door  buitenländsche  vörsten werden  aangehitst  en  bndersteund.  Vooral  had 
 (1)  WestSndobp ,  Jaarboch,  II,  800.