
 
        
         
		en  komt  als  zoodanig  voor  in  eene  acte  van  bevestiging  der  voorregten  van  01-  
 denzaal,  in  1296  door  Bisschop  Jan  van  Zierik  afgegeven. 
 Deze  Reinoud,  de  eerste  van  dien  naam,  en  aan  wien  wij  eenige,  nader  
 te  vermelden,  muntjes  hebben  toegeschreven,  liet  twee  zonen  na,  die  s vaders  
 waardigheden  onder  zieh  hebben  verdeeld,  als  zijnde  een  hunner  Burggraaf  van  
 Koevorden,  de  andere  Heer  van  Borculo  geworden. 
 In  1 3 1 5   treft men,  zegt  m a g n i n   ( 1 ) ,   eene  acte  aan,  door  Reinoud  van  Koe-  
 verden  (zoon  van  Reinoud  van  Boreulo)  afgegeven  in  een  geschil  tussehen  hem  
 en  zijne  kinderen  ter  eene  —  en  het  Convent  te Assen  ter  andere  zijde.  Be-  
 halve  door  Reinoud  van Koevorden,  is  deze  aete  bezegeld  door  zijnen  neef Hendrik  
 van  Boreulo  en  door  de  Gemeene  Meente  van  het  land  van  Drenthe.  
 Burggraaf Reinoud  van  Koevorden had,  behalve  Godfried  van  Boreulo,  nog  twee  
 breeders,  Hendrik  en  Roelof  van  Koevorden  genaamd. 
 Reinoud  van  Koevorden,  de  tweede  van  dien  naam,  van  wien  wij mede  eenige  
 munten  hopen  mede  te  deelen,  leefde  stellig  nog  in  1 3 2 4 ,  doch  magnin  kon  
 geene  zekerheid  bekomen,  of hij,  dan wel  zijn  zoon,  die  mede Reinoud  van Koevorden  
 heette §  en  de  derde  van  dezen  naam  was,  de  persoon  i s ,  die  onder den  
 titel  van  Prefekt  (Prefect™)  en  Regter  (Judeai)  van  Koevorden  vermeld  Staat  in  
 eene  oorkonde  van  1328;: 
 De  eerste  stellige  vermelding  van  Reinoud  III  als  Ridder  en  als  Prefekt  van  
 Koevorden  komt,  volgens  magnin  (2 ),  voor  in  een  Charter  van  1344;  doch  
 reeds  in  1347  noemde  hij  zieh  Heer  van Koevorden ,  buiten  twijfel  als  een  ge-  
 volg  van  de  verpanding  der  Leenheerlijke  regten  van  deze Heerlijkheid,  aan hem  
 gedaan  door  Bisschop  Jan  van  Arkel,  die,  bij  zijne  verheffing  in  1 3 4 2 ,  na  het  
 slappe  achttienjarige  bestuur  van  Jan  van  Diest  en  na  den  vrij willigen  afstand  
 van  zijnen  opvolger  Nicolaas  de  Caputio,  het  bisdom  in  zware  schulden  vinden-  
 d e ,  denkelijk  daaxom  tot  deze  verpanding  zal hebben moeten overgaan.  In  eenen  
 open  brief van  1354  noemt  deze  Reinoud  III  zieh  zelven  Heer  van  Koevorden,  
 doch  zijnen overledenen  vader  eenvoudig  Remold  van  Cmtorde.  Bij  dat  stuk  ver- 
 (1)  t.  a.  p.  bl.  39. 
 (2)  t.  a.  p.  bl.  42. 
 klaart  hij ,  dat  opgemelde  zijn  vader  zekere  Zwaneke,  de  dochter  van  zijnen  
 toenmaligen  rentmeester  Johan,  die  een  zijner  eigene  lieden  was,  van alle  eigen-  
 hoorigheid  had  ontheven ;  terwijl  hij  de  daarvan  in  1324  opgemaakte  acte,  des-  
 tijds  door  wijlen  zijnen  vader  Reinoud  en  zijnen  oom  Roelof  van  Koevorden  
 bezegeld ,  nader  bevestigt  bij  den  brief  van  1 3 5 4 ,  die  te  vinden  is  bij  magnin 
 t’.‘  a.  p.  bl.  42—45. 
 Reinoud  I I I ,  wiens munten  wij  mede  zullen  mededeelen  en  dien  wij  boven  m  
 1350  en  1351  als  Heer  van  Koevorden  en  Borculo  aantroffen,  welke  laatste  
 Heerlijkheid  hij  van  zijnen  neef Hendrik  van Borculo  —   die  een  zoon  was  van  
 Reinoud’s  oom,  Godfried  van  Borculo,  met  wien  hij  in )den  brief  van  1315  
 vöorkomt —   zal  hebben  aangekocht  of geerfd,  is  die van wien m ag n in  zegt t.  a.  p.  
 bl.  4 5 ,  dat  hij  in  1350  geld  liet  slaan,  denkelijk  in  z i j n e   hoedanigheid als  Heer  
 van  Borculo ,  bij welke Heerlijkheid Van  ouds  het  regt  vtin  Munt  schijnt  te  hebben.  
 behoord.  Maar  Borculo  komt  op  de  munt  niet  voor  (1)1 
 Heer  Van  Koevorden  en  Van  Borculo  beiden  geworden  zijnde ,  was  hij  zeer  m  
 aanzien  gestegeh  en  ver  verheVen  boven  zijne  voorzaten,  de  Kasteleins  van Koevorden  
 ,  d ie ,  voor  zöo  ver  deze  Heerlijkheid  betrof,  steeds  Vasallen  van  de  Bisschoppen  
 waren  geweest,  terwijl Reinoud,  als  de  leenheerlijke  regten  gepacht  of  
 in  pandschap  bekomen  hebbende ,  däardoor  thans  van  den  leenband  en  van  de  
 daaruit  voortvloeijende  verpligtingen  jegens  den  Graaf-Bisschop  was  ontslagen,  
 immers,  zoo  lang  de  verpanding  voortduurde, daarvan voorloopig ontheven.  Het  
 vervolg,  zegt  magnin  t.  a.  p.  bl.  4 6 ,  zal  ons  doen  zien,  dat  latere  Bisschoppen  
 van  Utrecht  de  Heerlijkheid  Koevorden  beschouwden,  als  door  deze  verpanding  
 van  het  Stichf afgescheiden,  afgescheurd  of  vervreemd  te  zijn. 
 Reinoud  III  werd  in  1 3 4 7 ,  toen  hij  de  Heerlijkheid  Koevorden  reeds  in  
 pandschap  had  bekomen ,  door  den  Bisschop  tevens  beschonken  of beleend  met  
 het  Schoutambt  van  Twenthe  en met  het Huis  te Goor ,  doch  hij  schijnt  slechts 
 (1)  Ongetwijfeld  wordt  hier  gezinspeeld  op het Charter  van  1350,  voorkomende  in  het  
 ]e  Stnk  der Monumenta van  d e i e s s e n ;  aldaar  zegt Reinolt  (bl.  192):  «Ist  voertmer  sake,  
 «dat  wi  e e y n o l t ,  Here van  Covorde nnde Bordilo,  dat moghen  vordeghedinghen  mit  der  
 «stad,  dat  ze  unse  ghelt,  dat  we  slaen  laet, willet  nemen,  dat  is  goet,  is des" nicht,  se  
 «solen  dar  unverbunden  to  zin.»