
 
        
         
		körten  tijd  in  het  genot  te  zijn  geweest  van  dit  een  en  ander,  dat  weinig  tijds  
 daarna in  leen  aan  Frederik  van  Ezens  (van  den  Eze?)  werd  opgedragen. —  Hij  
 schijnt  geene  hinderen  te  hebben  nagelaten,  doch  had,  voor  zoo  veel  magnin  
 heeft  kunnen  vinden,  drie  breeders,  Johan,  Hendrik  en  Herman  genaamd.  
 De  laatste  huwde  met  Ida  van  Selwerd,  erfdochter  als  eenig  kind  van  Heer  
 Hendrik  van  Selwerd,  terwijl  de  eerstgenoemde  hem  als  Heer  van  Koevorden  
 opvolgde.  Reinoud  leefde  nog  in  1364.  Johan  komt  het  eerst  als  Heer  van  
 Koevorden  voor  in  eenen  brief van  1 3 6 8 ,  en  later  nog  in  een  geschrift  van  8  
 Julij  1 3 7 1 ,  toen  hij  eenen  onmondigea  zoon  had,  Reinoud  geheeten,  die  later,  
 in  de  plaats  zijns  vaders,  Heer  van  Koevorden  is  geworden. 
 De  voorgangers  van  Reinoud  III  vinden  wij  bij  afwisseling  dan  Kasteleins  
 ( Castellani),  dan  Prefekten  (Prefecti) ,   dan  Regters  (Judices) ,   dan  Burggraven  
 (Burggravii)  genoemd.  Zij  hadden,  zegt  m ag n in   (1 ),  in  die  hoedanigheid  eene  
 dubbele  betrekking :  het  regtsgebied  en  het  krijgsbewind,  onder welk laatste  ook  
 het  bevel  over  het  kasteel  te  Koevorden  behoorde.  Tot  in  het  laatst  der  1 26  eeuw  
 schijnt  het  toenmalige  Drenthe,  dus  met  uitzondering  van  Groningen  en  het  
 Gooregt,  onder  derzelver  Prefecture  of Regterambt  te  hebben  behoord.  Sedert  
 de  verheffir.g  der  Bisschoppen  van  Utrecht  tot Graven  van Drenthe, hebben  deze  
 in  dat  gewest  Ambtenaren  gehad,  die  door  b e k a   ’s Bisschops  Maarschalhen  geheeten  
 worden,  door  welke,  gelijk  hij  zegt,  de  Bisschoppen  hunne  voormelde  
 Heerlijkheden  (Groningen  met  het  Gooregt,  alsmede  Koevorden met  Drenthe)  
 zonder  eenige  hindernis  deden  beregten.  M a g n in   (zie bl.  48)  twijfelt hier  echter  
 aan.  Hij  zegt  alleen  gevonden  te  hebben  den  titel  van  Kastelein  of Burggraaf  
 en  wel  op  het  slot  of kasteel  te Koevorden,  verder  die  van  Prefekt  of Regter,  
 misschien  alleen  doelende  op  het  regtsgezag,  dat  namens  den  Bisschop  in  de  
 Heerlijkheid  van  Koevorden  en  in  Drenthe  werd  uitgeoefend.  Den  zoon  van  
 Johan,  Heer  van  Koevorden,  met  naine  Reinoud  IV ,  vinden  wij  het  eerst  vermeld  
 als Heer  van  Koevorden,  Knape,  in  Mei  1382.  Nog  dertien  jaren  later  
 bezat  hij  deze  Heerlijkheid.  Doch  laten  wij,  alvorens  zoo  verre  te  gaan,  zien  
 wat  er  eenigen  tijd  vroeger  gebeurd  was. 
 (1)  t.  a.  p.  bl.  48. 
 Johan,  Heer  van  Koevorden  (wiens  munten  wij  later  hopen  te  beschrijven),  
 had  die  Heerlijkheid  van  zijnen  breeder  Reinoud  III  geërfd,  en  in  1 3 7 1 ,  met  
 eenige  anderen  van  zijn  geslacht,  voor  zieh  en  voor  zijnen  destijds  nog minder-  
 jarigen  zoon  Reinoud  IV1,  van  den  Domdeken  en  het  Domkapittel  te  Utrecht  in  
 pacht  of huur  bekomen  al  hun  wereldlijk  gerigt  en  hunne  heerlijke  regten,  hoog  
 en  laag,  te  Groningen  en  te  Selwerd,  met  Wolde  en  Goo  en met  alle  toebehoo-  
 ren,  gelijk  de  Domkerk  van  Utrecht,  of liever  het  Domkapittel  aldaar,  dat  een  
 en  ander  bezat.  Deze  pacht  of huur  zoude,  mits  de  voldoening  der  bedongene  
 pachtpenningen  behoorlijk  geschiedde,  voortduren,  zoo  lang  een  der  pachters  
 zoude  leven.  Hierdoor  vermeerderden  de  betrekkingen,  de  magt,  het  aanzien  
 en  de  invloed  van  den  Heer  van  Koevorden,  die  voor  een  derde  in  de  bedoelde  
 pacht  geregtigd  was,  en  daardoor  zeer  gevoegelijk  in  naauwe  aanraking  konde  
 komen met de  regering  der  stad Groningen,  binnen welke,  op  of in  het  daarvoor  
 bestemde  huis,  het  regt  over  Goo  en  Wolde  werd  uitgeoefend  (1).  Hij  draagt,  
 ten  gevolge  zijner  vermeerderde magt,  op  de munten den titel van Graaf (Comes). 
 Reinoud  IV  was  zijnen  vader  Johan  opgevolgd,  zoowel in de Heerlijkheid Koevorden  
 als  in  het  gepachte  derde gedeelte  van  het wereldlijke  geregt in de Heerlijkheid  
 Selwerd  en  in  Goo  en  Wolde,  terwijl  hij  bovendien,  gelijk  uit  den brief van  
 1382  is  gebleken,  het  wereldlijk  bestuur  over geJieel Drenthe  aan  zieh had weten  
 te  brengen;  immers  hij  werd  door  de  Drenthenaren  als  hun  hoofd  van  regering  
 erkend.  Van  daar  dat  hij  dan  ook, met  nog meer regt dan zijn vader, den titel van  
 Graaf ( Comes) op zijne munten voerde.  Hij schijnt het voomemen te  hebben gehad,  
 en  toonde  dit,  naar  wij  meenen,  door  den Grafelijken  titel  te blijven  voeren,  om,  
 zoo  mogelijk,  Drenthe  van  het  Sticht  af  te  scheuren,  en  zieh  tot  onafhankelijk  
 Heer  van  dit  gewest  te  verheffen,  ten  welken  einde  hij  het  met  de  tegenstan-  
 ders  van  den  Bisschop  van  Utrecht  hield.  Sommige  Drenthenaren  zullen  misschien  
 ,  zegt  magnin  (2 ) ,  wel  de  zijde  van  Reinoud hebben  gekozen,  doch groo-  
 tendeels  bleven  zij  de  belangen  van  den  bedoelden  Kerkvoogd  aankleven,  dien  
 zij  dan  ook,  in  den  persoon  van  Floris  van  Wevelikhoven,  in  1383  als  hunnen  
 Landsheer  huldigden,  tegen  den  zin  van  Reinoud,  die  in  deze  zaak  niet  werd 
 (1)  Magnin  t.  a.  p.  bl.  164.  (2)  t.  a.  p.  bl.  165.