handel gedreven, vooral de vermögende geslaohten, welke aan de Eemsstreken
woonden (1). Zelfs het klooster Aduard dreef buitenlandschen zeehandel op
Bremen. De stad wilde dien handel nu uitsluitend aan zieh trekken. — De
juiste tijd der invoering van het Stapelregt kan niet met zekerheid worden be-
paald. ’t Is echter waarschijnlijk dat het in de laatste helft der 14° eeuw* is
ontstaan. Krachtens dit regt moesten de granen, het vee en andere landelijke
voortbrengselen van de Ommelanden naar Groningen ter stapel worden gebragt.
De bepaling luidt : » Ende van de goederen ende koopmanschappen, in den Om-
>! melanden vallende, en Süllen geen andere den stapel subject zijn dan botter,
n kaes, paerden, voelens, ossen, koeijen ende koom, als tarwe, haver, boeck-
// weyt, ende geen andere goederen ofte gewasch. Van welcke stapelgoederen
vin den Ommelanden geen voorkoop gedaen sal mögen worden aleer d’selve bin-
,/nen Groningen ter stapel sullen geweest, zijn./A Het verschilpunt. van al of niet
verpligting voor de Ommelanden en de Oldambten, om te Groningen hunne
handeiswaren ter stapel te brengen, hebben veèlvuldige en hevige twisten uit-
gelokt. Dit regt was eenzijdig, wel hoogstbelangrijk voor Groningen,- maar
zeer bezwarend en belemmerend voor het handelsverkeer der landlieden. De
Ommelanden èn Oldambten waren voorheen in het cbjjven van den köophandel
volkomen vrij. De zwakheid echter van het Ommelander-bestuur en de hevige
partijschappen, in de laatste helft van de 14' eeuw, gedurende welkè Groningen
aan het hoofd der Schieringers mede het gézag over de Ommelanden uit-
oefende (2 ), benevens andere oorzaken, hebben dien maatregel doen gelukken.
De magt van Groningen, nog zeer versterkt door het deelgenootschap aan de
(1) Menco . .teekent op .het jaar 1272 aan van handel door kooplieden-uit Bada en
Slama gedreven. D e i e s s e n zegt, dat men daaronder waarschijnlijk Denemarken en Busland
idoet verstaan, terwijl d i j k e m a , op bl. 261 in denoot, zeerten onregte Bacia voor
drukfout verklaart. Op de oudere munten van Dcnemarken heet dat land wel degelijk
Bada. D i jk em a zelf beging eene grove font door in de noot 2 op bl. 288 van zijn werk
van, Brmden te spreken in plaats van Brusen.
(2) De bijzonderheden van de lotgeoallen der verschillende deelen Van het Gewest, dat
thans de Provincie Groningen uitmaakt, tot bijna de 16® eeuw, vindt men in het meermalen
aangehaalde Jaarboek van en voor de Provincie Groningen, door Dr. N. w e s t e n d o e p ,
Hanse, deinsde toen niet terug voor het schoorvoetend ontwijken der Ommelanden,
schoon deze Ommelanden, zooweLals de Oldambten, van de stad Groningen
geheel onafhankelijk waren als van ouds vrije en op zieh zelf staande Land-
schappen,die tot het algemeene Friesland behoorden (1). Dat het stapelregt,
’t welk zoo vele eeuwen in Groningen heeft bestaan, een drukkende last voor de
landlieden was, kan men uit de verordeningen, daarop vastgesteld, besluiten.
De landschippers moesten de hoeveelheid en hoedanigheid der ingeladene waren,
die aan ’t stapelregt onderhevig waren, naauwkeurig opgeven, met den naam des
afzenders en de plaats van aanvoer, zonder daarvoor iets te mögen vorderen.
De landlieden moesten hunne koopwaren een geheelen voormiddag ter markt
aanbieden (2).
Groningen heeft niet alleen de Ommelanden aan dit stapelregt onderworpen,
maar ook getracht de stad Appingedam daaraan te doen gehoorzamen. Over
die zaak zijn veelvuldige en hevige twisten gevoerd, waarbij de stad Groningen
het privilegie van Appingedam , als zijnde deze stad niet tot den stapel ver-
pligt, betwistte. De weerzin, welke dat stapelregt in de Provincie verwekte,
was algemeen en de wrevel gaf zieh in het volgende versje van dien tijd lucht:
«Oeck most men ghien gueden vercopen,
Men most eerst nae Gronnigen daer mede lopen.»
Deze invloed op de Ommelanden en Oldambten bleef mede niet zonder invloed
op den regeringsvorm en ’t regtswezen.
Groningen had zieh reeds vroeg veelzijdig ontwikkeld. Handel en gildebe-
(1) Zie dm e s s e n en e e i t h , aangehaald bij d i jk e m a , bl. 253.
(2) Er waren echter nog verpligtingen van veel zwaarderen last, waarvan men zieh eenig
denkbeeid kan vormen, wanneer wij mededeelen dat, nog in 1749, voor den tijd van drie
jaren voor het .wintersaizoen werd to.egestaan om van 1 Nov.— 20 April, uit aanmerking
van den siechten staat der wegen, de vroegmelkkoeijen vrij te mögen verkoopen, zonder
die ter stapel te brengen, enz.; echter onverköit'de stadsregteü. Hoe allerbezwaarlijkst het'
destijds zijn möest , om met dragtige runderen een weg door grandelooze kleiwegen af te
leggen, van een geheele dagreis en daarboven, kan men afleiden- uit den toenmaligen toe-
stand yan de wegen in Groningerland.
48