
Steden, oin zijner veroveringszucht langer ten dienst te staan, deden hem zelfs
naar vrede verlängern Den 1 October 1401 werd die- te Bolmard voor zeS jaren
gesloten, bij een verdrag, waarbij de Friezen tussohen den Wezer en de Lemmer
voor zieh günstige bepalingen van vrijheid en rust bedongen, en den Hertog
alleen het gebied over Staveren lieten behouden.
De gevolgen van deze herhaalde togten en ongemeene kraohtsinspanning waren
voor Hertog Albrecht zeer bedroevend: want die verbazende krijgstoerustingen
en de daarop gevolgde Arkelsche oorlog, hadden hem zoo zeer verarmd en met
schulden bezwaard, dat bij zijn dood in 1404 zijne lijkbaar door zijne weduwe
met den voet werd gestooten. De Friezen herstelden zieh vervolgens van hunne
nederlaag door het verjagen van de vijandelijke bezetting.
Al de latere Graven van Holland in de 15° eeuw hebben echter bestendig
hunne vermeende (?) aanspraak op Friesland doen gelden, door bijna jaärlijks
het geslotene vredesverdrag te vernieuwen. Niet minder deden zij dit door het
aanwenden van rustelooze pogingen, bij wijze van onderhandeling, om zieh door
de Friezen als Heer (niet Graaf, want Friesland was eene Heerlijkheid) erkend
te zien, hoewel deze, wanneer de drang hun te sterk voorkwam, zieh telkens
tijdig genoeg verzekerden van nieuwe Keizerlijke bullen, waarbij hun regt om
zieh zelve te regeren, en buiten het Rijk, dat hun bescherming verleende, gee-
nen Heer onderdanig te zijn, werd bevestigd (1). Geen dier Graven, wanneer
men Jan van Beijeren kortstondig uitzondert, deed echter zijne aanspraken meer
met geweld van wapenen gelden. Doch aangezien het muntstuk, waarvan wij
boven de beschrijving mededeelden, door den zoo even vermelden, later opvolgen-
den Graaf, te weten Hertog Jan van Beijeren, in Friesland geslagen werd, willen
wij de aanleiding daartoe, zoo veel mogelijk, toelichten.
De eerste helft der 15e eeuw vertoonde in de noordelijkste deelen van Nederland,
gelijk wij reeds boven bl. 887 opmerkten, bij de toeneming der waarde
van landen en landbouw, terwijl men dikwerf met ijver de handen sloeg aan
landontginning, aan dijken en inpolderingen of indijkingen, toch ook als scha-
(1) In de 15® eeuw was, vooral bij de Duitsche Keizers, genoegzaam allea voor geld
te verkrijgen.
duwzijde van alle kanten opstanden, krijg, verwoesting en dood; kerken en kloos-
ters werden in vestingen herschapen; huizen, bürgen, kloosters, kerken, dorpen
en steden geplunderd; vermögende ingezetenen verarmd en verdreven; zeeroovers
openlijk beschermd; aanzienlijken in klnisters gelegd; velden met lijken bedekt;
verb widen in menigte opgerigt (1).
Bij de inlandsche partijschappen in Friesland en Groningen moet men niet
over het hoofd zien, dat zij van buiten werden aangehitst en ondersteund, naar
gelang de staatkundige inzigten zulks medebragten. De Bisschoppen van Utrecht
en van Munster , de Graaf van Holland en niet minder de Hanzeesteden aan de
Oostzee lieten zieh in die partijschappen dikwijls openlijk genoeg zien.
De Schieringers (liberalen) en de Vetkoopers hadden beiden hunne bijzon-
dere geheime leuzen.
Willem VI, Albrechts zoon, gaf in 1405 last, om de Oostfriezen (dus werden
Friezen en Groningers ook toen nog genoemd) te beschädigen (2), maar
van deze beschcuMging schijnt niet veel gekomen te zijn. Twee jaren later gaf
hij vrijgeleide aan 8 Friezen om in Holland over den vrede te handelen, die
dan ook getroffen werd, en in November diens zelfden jaars 1407 namen de
stad Groningen en Fivelgo het verbond van vrede aan, dat door Ooster- en
Westergo met Willem VI gesloten was. Sedert werden deze bestanden, gelijk
wij reeds boven zeiden, Bijna jaarlijks vernieuwd. Zulks was voor den handel
vooral zeer weldadig.
Terwijl nu de partijschappen van Schieringers en Vetkoopers op het he-
vigst bleven woeden, meende de Duitsche Keizer Sigismund daaruit voor zieh
voordeel te moeten halen. Hij zond dan, ten jare 1416, eenen Kanselier en
eenen Kanunnik derwaarts met brieven aan de Friesche stenden, waarbij ver-
klaard werd, dat de Friezen aan niemand anders, dan aan den Keizer en het
Bijk onderworpen waren, en dat hij hun deze personen zond, met oogmerk om
hen bij die vrijheid te behouden, enz. enz. Daar zij echter te Leeuwarden niets
konden uitwerken, zijn zij oaverrigter zake naar den Keizer teruggekeerd.
(1) W e s t e n ü o &p , Jaarboeh van en voor de Provincie Groningen, I I , bl. 298.
( ~ ) Z i e v a n n i e m s , a a n g e h a a l d b i j w k s t e n d u u p t . a . p . b l . 3 2 .0 .