
 
        
         
		regt  van  de  munt,  gelijk  wij  later  onder  de  Mmten  van  Groningen  zullen  
 mededeelen. 
 Bl. '69,  vier  schellingen Friesche munt.  Daax  nu  iedere  schelling  12  deniers  
 of  penningeh  Meid,  zullen  er  jaarlijks  48  zulke  deniers  naar Home  gezonden  
 zijn  geworden.  Van  Hollandsche munten,  bij  de  opruiming der puinhoopen van  
 de  Pauluskerk  te  Home  in  1843  gevonden,  hebben wij  geene  vermelding  aan-  
 getroffen.-  MisscMen moest de schatting dus in Bruno-munten opgebragt worden. 
 Bl.  70,  reg.  4, Mmtmeester  Friesland.  Staveren  zoude  dan  voorzeker 
 de  plaats1 geweest  zijn, waar men  voomemens koh wezen  te munten.  Deze  stad  
 was  daartoe  in  alle opzigten  geschikt.  Br  moet in  die  dagen , waarseMjnlijk ten  
 gevolge  van  den  handel,  veel  geld - in. Friesland  geweest  zijn.  Bisschop  Dirk  
 van  der Aare  (1198—1212)  ging,  toén  zijn Utrechtsch  Bisdom  door  de  onge-  
 gelukkige  tijdsomstandigbeden  diep  in  schulden  stak,  die  niet minder  dan  3000  
 marken  sterlingsche penningen  bedroegen,  naar  Friesland,  in  de boop  van  door  
 der  ingezetenen milddadigbeid  te  zullen  worden  gebolpen.  Zie,  onder anderen,  
 onze  Munten  der  Heeren  en  Steden  van  Overijssel,  bl.  42. 
 Aldaar,  50,000  Frieren.  Hieronder moet men  in  allen  gevalle  ook  de  later-  
 genoemde Westfriezen  of  Noord-Hollanders  en  de Groningers  rekenen.  'en  dan  
 zullen  er in de Bussen ook wel vele te Groningen  geslagene denarien van Bisschop  
 Bemoldus  of Bemulf gestört  geworden  zijn ,  die van  de  elfde  eeuw dagtéekenen. 
 Aldaar,  2000  marken  of 480,000  stuks  deniers  of penningen. 
 Bl.  72,  voege men vóór het nieuwe gedeelte van den tekst nog het volgende in: 
 Bloris V  zegt  in  een  Charter van  1 April 1292, waarin bij aan  Staveren vöor-  
 regten  schenkt  (v a n   m ie r i s  ,  Charterboek,  I ,  bl.  545ä),  dat Mj  er  zijne  munte  
 en  toi zal bebben,  en  aangezien nu  de  rijkdom van  gemelde  stad  (wier handves-  
 ten en privilegien,  beiaas! meest alle door  eenen onverschilligen Ambtenaar m der  
 tijd vernietigd  zijn  geworden)  bekend is, meent de Heer o.  k e e r , dat hetgouden  
 scliild  van  Bloris,  in  Z.  E.  bezit,  te  Staveren  zoude  binnen  geslagen  zijn,  te  
 meer,  daar  het  eerst,  wat betreft  de  Noord-Nederlandsche  openbare  stukken,  
 in  een Friesch  Charter  (v.  m i e r i s ,  I I ,  bl.  52),  en wel  op  hét  jaar  1306,  van  
 eene gouden munt,  genaamd  olde  schilt,  gesproken wordt.  Wij  bopen Merover  
 verder te  handelen  in  oüze Mmten  der  Graven  van Holland en  Zeeland. 
 In  de groote Volksvergadering der Friezen  onder  den ; Upstalsboom  te Aurich  
 in  den  jare  1823  gehouden  door  u Grietmannen,  Regters,  Prelaten  en Geeste-  
 //lijkheid  van  de  landen  van Oostergo  en Westergo  en  de  overige Zeelanden van  
 //Friesland,//  in  het Latijn uitgegeven  (met de Lex Frisiomm,  volgens’siccAMA,  
 door Dr.  c. g .  g a e r t n e r ,  Lipsiae 1730, 4°, doch niet zeer kritisch), welke wetten  
 ten  jare  1361  bevestigd  en  vermeerderd  zijn  (zie s c h w a r t z e n b e r g  , I , bl. 225),  
 komt  onder §• XXI  het volgende voor  omtrent  de munten, welke degezamenlijke  
 Friezen  onderling  gangbaar  stelden,  met  bepaling 'tevens  van hare waarde  (1) :  
 De  moneta  Thuringenses  (2) ,  de  Anglia  sterlingos  (3),  Monasterienses  seu  
 Osnabrugenses  (4), Dordracenses  (5), Hallenses  (6)  et  Copkinos argenteos  (7), 
 (1)  Wij  zullen  onze  aanmerkingen  aan  den  voet  der  bladzijden  ;mededeelen. 
 (2)  Thüringen  heet  de landsfcreek  in Duitschland  tusschen  de Harz,  Saale,  het  Thüringer  
 woud  en  de Werra.  De  Thüringer Kreits,  welke  vroeger  aan  SaJcsen  behoorde,  is  in  
 1815  aan  dat  land  pntnomen ;; verder vindt men  er  in  de  landen  der Torsten van Schwartz-  
 burg  en  der  Graven  van  Stolberg.  Wij  meenen,  dat  hier  in  de Upstalboomsche wet voor-  
 namelijk  de  Goslarsche  muntsoorten,  vroeger  zeer  talrijk,  bedoeld  zijn.  In  de  vertaling  
 bij  schotanus  wordt  van  Bwrmgers  gesproken. 
 (8)  De  Engelsche  Sterlingen  zijn  natuurlijk  de  deniers  of zilveren  penningen  der  Köningen  
 van  dat  land,  vödr  of in  1823  geslagen,  die men,  omdat  ze  zoo  algemeen  gezöcht  
 waren,  ook  dikwerf  op  het  vaste  land  nabootste.  Zij  waren,  even  als, de  Thuringsche  
 munten,  van  goed  zilver. 
 (4)  Ook  de  Munstersche  en  Osnabrugsohe  munten  (in  de  laatste jaren  door  den Heer  
 cappb  te  Dresden  (2  Deeltjes  8°)  in  Plaat  uitgegeven),  vooral  die  uit  de  dertiende  eeuw,  
 waren  van  zeer  goed  gehalte,  en  komen. veelvuldig  bij  muntvonden  in  Friesland  voor. 
 (5)  De  Dordsche  denarien  (en  grootenp)  zullen wel  geene, latere  zijn  dan, die van Graaf  
 Jan I ,  welke  ook  in Friesland  nog al  eens  voorkomen;  want  de munten  der  eerste Grayen  
 uit  het  Huis  van Henegouwen  zijn,  op  enkele  uitzonderingen  na,  niet  te  Dordrecht  geslagen  
 geworden,  en  kwamen  ons  ook  nimmer  in  Friesche  muntvonden  voor, 
 (6)  ZuHen  munten  van  Halle  in  Saksen,  niet  van  Halle  in  Zwaben,  zijn,  want  in  de  
 laatste  plaats  sloeg  men  geene  munten  van  goed. gehalte* 
 (7)  De  Cojphms  beteekenen misschien  deniers  of::penningen  met hopjes  (afbeeldingen  van  
 den vorst)  voorzien.  De zoodanige waren  b.  v; .de munten  der  oudste Graven  van  Holland,  
 alsmede  die van  sommige Brabandsche  Hertogen, b. v.  Jan  I  (zie onze Munten van Brdband  
 en  Limburg,  Haarlem  1851,  PI.  V,  N°  4) ;  verder die  der  Heeren  van  Kuinre;  zie  ons  
 Overijssel.  Het  is  echter mogelijh, dat  de  Cophins hunnen  naam  van  eenigen Muntmeester  
 ontleend  hebben,  doch  wij  houden  onze  eerste  gissing  voor  de  waarschijnlijkste.