
Bl. 3 8 , reg. 8 van boven, staat: alle, lees: cd.
Bl. 4 5 , reg. 12 van onder, Staat: dal Dokkum de Aoofdplaats was. Deze
woorden moeten wegvallen.
Bl. 4 8 , reg. 5 van boven, staat: Beschrijving, lees: Geschiedbmdige beschrijving.
Bl. 5 5 , reg. 18 van boven, staat: Anders seg t, lees: Mr. l . ph. c. van
DEN DERGH Hegt.
Bl. 9 4 , reg. 8 van boven, staat: Willem I I I , lees: Willem IV .
Bl. 1 0 8 , reg. 3 van onder; voeg achter: bl. 240 nog: ook bij p. van mieris
in zijn Charterboek van Holland, enz. D. IV , bl. 425.
Bl. 1 1 2 , reg. 5 van boven, staat: devrije JHes;in tevu llen : Deel V I , bl. 34.
Bl. 1 1 6 , van boven. Wij hebben het geluk gehad tijdens het afdrukken van
den tekst van Groningen en dien van B r ent he, nog twee voor de Mesche munt-
geschiedenis belangrijke mnnten te ontdekken. Wij deelen hare afbeelding mede
in ons tweede Supplement Friesland, op PI. X X II, onder N° 1 en 2.
N° 1 is een Sneeker stuiver van eenigzins andere type en van een ander jaar
dan de vroeger medegedeelde.
Vz. Het stadswapen, omgeven door zes ringjes, als sieraad, binnen eenen
parelrand. Omschrift:
* monsn™ s ih>(V2S § s jn e ij en s is .
Kz. Het gewone, gevoete, naar het midden versierde, vierbeenige kruis, in
welks hart de letter S .
Omschrift: K(IffiO) | OOSRIR | iUetGtaCC | LRttVII.
Gelijk men ziet is er een stuk afgebroken, en kan dus het oorspronkelijk ge-
wigt der munt met geene juistheid opgegeven worden.
Z. Z5. Eigendom van den Heer bloembergen santoe te Leeuwarden.
Van veel grooter belang voor de Friesche muntgeschiedenis is de onder N° 2
door ons medegedeelde dubbele groot of dnsgenaamde tuin van den Holland-
schen Graaf Jan van Beijeren, naar onze bescheiden meening te Marsum, een
oud dorp, als onder den rook der stad Leeuwarden gelegen, geslagen, tijdens ge-
melde Graaf door de partij der Schieringers in Friesland en Groningen als Heer
van Friesland erkend werd.
Op de vz. ziet men de gewone type der tuinen, een binnen eene omtuining
gezeten leeuw, met zijn regier voorpoot het wapenschild van Beijeren omvat
houdende. Omschrift :
101* : D # : BKVZSR1S : F ilii i : IjOIi: Z : JS
Op de kz. vertoont zieh een eenvoudig gevoet vierbeenig kruis, dat tot aan
de einden der munt reikt. Tusschen ieder der beenen ziet men twee inspringende
boogjes, aan welker vereenigingspunt zieh sieraden, als klaverblaad-
je s, bevinden, terwijl dergelijke sieraadjes zieh ook aan de buitenzijde tusschen
de boogjes en den het een en ander omgevenden parelrand vertoonen. Het
omschrift luidt:
¿fr iliOBSm | 2S : nOV2S° | JB2SBS : D | VCC : B2SV2S
Z. B. weegt 2 , 3 8 1 w. Ons alleen bekend in de Verzameling van den Heer
o. k e b r te Amsterdam.
Wij gissen dan dat deze munt omstreeks het jaar 1 4 2 1 door den Muntmeester
van Graaf Jan van Beijeren te Marsum, op eene der toen aldaar hem toegedane
Staten of Stinsen, zal geslagen zijn.
Boven, bl. 2 8 2 , opperden wij het vermoeden, dat Holiandsche Graven wel
eens te Staveren zouden hebben laten munten, doch wij vonden nimmer op
eenige munt, en daarom ook niet op het in onze Afdeeling Munten van Holland
en Zeeland, op PI. III onder N° 1 , afgebeeldegouden Schild van Graaf Floris V ,
het betoijs, dat ze in Friesland vervaardigd waren.
Thans meenen wij zoo gelukkig te zijn van het bewijs te kunnen leveren, dat
een Holiandsche Graaf binnen Friesland gemunt heeft.
Alvorens echter tot dit bewijs over te gaan, willen wij, veelal met de woorden
van den Heer w. e e k h o e f in zijne Beknopte Geschiedenis van Friesland
(Leeuwarden, bij den Schrijver, 1 8 5 1 ) , de betrekking der Holiandsche Graven
op Friesland schetsen.
In het weleer door de Friezen ingenomene, doch later door de Franken weder
veroverde westelijk gedeelte van het oude Friesche Rijk (bezuiden de Kinhem
of Reker) hadden de Duitsche Keizers een groot deel lands als leengoed opge-
dragen of geschonken aan den Bisschop van Utrecht en de Graven van Holland (1).
Deze laatste hadden van de slappe regering van Keizer Karel den Kalen en zijne
(1) Eekhoef, bl. 99.