
 
        
         
		opvolgers  gebruik  gemaakt,  om  bun  gezag  uit  te  breiden,  en  om  de  voor  hun  
 persoon  ontvangene  groote  Leenen  stilzwijgend  op  hunne  zonen  en  opvolgers  te  
 doen  overgaan.  Deze  erfelijke  overgang  van  de  groote  Leenen  was  eene  zaak  
 van  veel  gewigt.  Nu  magtige  heerschers  geworden  zijnde,  was  hun  gebied  hun  
 spoedig  te  klein;  weldra  zagen  zij  rond  naar middelen  om  dat  uit  te  breiden.  
 Geene  poging  daartoe  scheen  günstiger  te  zullen  slagen  dan  een  aanval  op  de  
 ten  noorden  van  hun  Graafschap  wonende  West-Friezen,  en  eerlang  was  het  be-  
 sluit  genomen  hen  aan  te  vallen,  opdat  hun  land,  van  het  Friesche  verbond  (I)  
 afgetrokken,  aan  het  Graafschap  mögt  toegevoegd  worden. 
 Dit  ging  echter  niet  zoo  gemakkelijk  als  zij  zieh  voorgesteld  hadden:  want  
 verbazend  was  de  dapperheid  van  dezen  kleinen  volksstam  in  dat  läge  en  toen  
 nog  zoo  waterrijke  West-Friesland  tegenover  de  in  den  krijg  geharde  Holiandsche  
 benden. 
 In  een  land,  allerwege  met  meren  en  stroomen  doorsneden,  waren  zij  niet  te  
 genaken  dan  in  zeer  drooge  zomers,  of wanneer  een  strenge  winter  de  wateren  
 en  wegen  tot  een  vasten  vloer  had  gemaakt.  Boden  zij  gelegenheid  tot  een  
 hoofdtreffen,  dan  was  hun  aanval  hevig  en  onweerstaanbaar.  Dit  ondervond  
 reeds  in  1004  Graaf Aamoud  in  den  bloedigen  slag  bij  het  dorp  Winkel,  waar  
 hij  met  de  bloem  van  den  Hollandschen  adel  het  leven  liet.  Bij  een  lateren  
 aanval,  in  1 1 6 9 ,  werd  Graaf  Floris  III  met  eene  menigte  zijner  edelen  geheel  
 en  al  door  hen  verslagen  (2). 
 Vruchteloos  werden  Hollands  krachten  gedurig  aan  hunne  bestrijding  verspild.  
 Graaf  Willem  II  meende  eindelijk  in  het  opwerpen  van  versterkte  sloten  het  
 middel  tot  hunne  onderwerping  te  hebben  gevonden;  doch  ook  dit  werd  door  
 den  hardnekkigen  tegenstand  der  Friezen  bijna  onuitvoerlijk :  want  niet  dan  met  
 de  uiterste  inspanning  konden  deze  kasteelen  tot  stand  gebragt  en  tegen  hunne  
 woedende  aanvallen  verdedigd  worden.  En  toen  die  zelfde  Graaf Willem  I I ,  
 op  het  punt  om  Keizer  van  Duitschland  te  worden,  hen  in  persoon  wilde  be-  
 strijden,  en  daartoe  den  winter  koos,  om  overal  te  kunnen  doordringen,  moest  
 ook  hij,  bij  Hoogwoud  door  het  ijs  zakkende  en  door  zijne  vijanden  overvallen, 
 (1)  Is  dat  Friesche  Verbond  wel  zoo  historisch  zeker?  —  v.  D.  c. 
 (2)  Eekhoff  t.  a.  p.  bl.  100—102. 
 zijne  vermetelheid,  door  onvoorzigtigheid,  ten  jare  1 2 5 6 ,  met  den  dood  boeten. 
 Zoo  duurde  de  strijd  immer  voort.  De  Hollanders  waren  door  buitenlandscb  
 wapenbedrijf  meer  geoefend  in  den  krijg;  de  Friezen  hadden  alleen  hunne  dapperheid  
 en  listen  daartegen  over  te  stellen.  Huurbenden  begonnen  het  leger  
 der  Hollanders  te  vermeerderen ;  de  gedurige  inbreuken  van  de  zee  en  verwij-  
 ding  der  stroomen  verminderden  gelijktijdig  het  erf  en  het  vermögen  der West-  
 Friezen  met  de  gelegenheid,  om  hulp  van  hunne  oostelijke  stamgenooten  te  be-  
 komen.  In  weerwil  dezer  toegenomene  bezwaren,  ondervond  Graaf Floris  V ,  
 tot  mannelijke  jaren  gekomen,  brandende  van  verlangen,  om  den  dood  zijns  
 vaders  te  wreken,  hoe  moeijelijk  het  was,  dit  fiere  volk  van  zijne  vrijheid  te  
 berooven.  Eerst  na  vier  veldtogten  en  het  bouwen  van  vier  Sterke  kasteelen,  
 alsmede  nadat  een  ontzettende  watervloed  het  land  geteisterd  en  het  volk  weer-  
 loos  gemaakt had,  zoodat  het  niet  moeijelijk  viel met platboomde  vaartuigen  dorp  
 voor  dörp  te  bemagtigen,  knakte  hij  der  Friezen  krachten  ten  jare  1288  (1).  
 Toen  eerst  kon  Floris  te  Medemblik,  eene  der  hoofdsteden  van  het  oude Friesche  
 Rijk  [Staveren  genoot  oudtijds  nog  vroeger  die  e e r ],  den  denier  of  zilveren penning  
 laten  slaan,  dien  wij,  na  alkkmade ,  hopen  mede  te  deelen  (zie  onze  
 thans  onder  handen  zijnde  Munten-van  Holland  en  Zeeland,  Pl.  I I I ,  N°  13). 
 Na  den  dood  van  Floris  V hadden  de  West-Friezen  nog  eenmaal  kracht  ge-  
 noeg  om  den  hun  aangedanen  dwang  te  weerstaan  en  drie  der  vier  sloten  te  
 vemielen.  Doch  dit  was  hunne  laatste  worsteling;  want  Jan  van  Avesnes,  als  
 voogd  van  Graaf  Jan  I I ,  bragt  met  vreemde  hulp  (hij  was,  gelijk  men  weet,  
 Graaf  van  Henegouwen)  een  aanzienlijk  heir  bijeen,  waarmede  hij  de  West-  
 Friezen  te  land  en  ter  zee  aanviel  en  in  1297  andermaal  ten  onder  bragt.  Hem  
 gelukte  het  eindelijk  door  geweld  een  einde  te  maken  aan  hunne  betrekking  tot  
 de  overige  Friesche  Zeelanden,  en  Friesland,  tusschen  de  Kinhem  en  het  F lie ,  
 aan  de  Holiandsche  Grafelijkheid  toe  te  voegen.  Ruim  drie  eeuwen  (van  993  
 tot  1297)  had  alzoo  een  strijd  geduurd,  die,  volgens  eekhoef  (2 ),  den  over-  
 wonnenen  tot  grooter  roem  verstrekte  dan  den  overwinnaars. 
 Doch  ook  tot  het  bezit  van  Friesland  tusschen  het  Flie  en  de  Lauwers  strekte  
 de  begeerte  der  Holiandsche  Graven  zieh  u it,  en  dit  lag  nu  aan  de  beurt  om 
 (1)  Eexhofï  t.  a.  p.  bl  103.  (2)  t.  a,  p.  bl.  103.