
 
        
         
		king  deed  de  misnoegde  Edelen  in  de  zaak  berusten,  terwijl  die  van  Acht  
 karspelen  en  een  gedeelte  van  Smallingerland  tot  het  verbond  toetraden.  De  
 onderbandelingen met  Dokkum,  Dongeradeel,  Ferwerderadeel  en  Dantumadeel  
 aangeknoopt,  schijnen  geen  gevolg  gebad  te  hebben. 
 -  Ten  jare  1469  werd  Groningerland  mede  on trust  door  de  onverzadelijke  
 heerscbzueht van  Karel  den  Stouten;  terwijl  deze  Vorst  de  meeste  Gewesten  
 van Nederland  bezat,  haakte hij  niet alleen  naar de  beerschappij  over  Friesland,  
 waarop  hij  konde  wanen van  zijne  voorzaten  eenig regt  geerfd  te  hebben;  maar  
 ook naar  die  over  Stad  en Lande, waarop  hij  niet  het  minste regt konde  voor-  
 wenden.  Hij  schreef  de  regering  aldaar  dus  mede  aan,  om  gezanten  naar  
 ’s Hage  te  zenden,  ten  einde  zijne  eischen  en  voorslagen  aan  te  hooren.  De  
 Stad  benoemde  daaxtoe  hare  twee  Burgemeesters  met  den  geheimschrijver,  de-  
 wijl  ’s Vorsten  magt en  bekende  opvliegendheid  het niet raadzaam  maakten hem  
 dit  uiterlijk  bhjk  van  achting te weigeren.  Toen  evenwel  die  eischen  eene  vol-  
 slagene  onderwerping  en  huldiging  inhielden,  verklaarden  zoowel  de  Friesehe  
 als  de  Groningsche gezanten,  daarop  ongelast  te zijn,  en  verzoohten  zij  het  een  
 en ander schriftelijk te mögen ovememen,  alsmede genoegzamen tijd om zuiks aan  
 hunne  zenders  ter  overweging aan  te  bieden  (1).  Bij  de Ommelanden  viel  het  
 besluit  dadelijk  op  handhaving  der  vrijheid;  de  Stad  gaf  kennis  van  de  zaak  
 aan het Kapittel  van Utrecht,  dat  ten  behoeve van  den Bisschop  eerst met  Karel  
 den  weg  van  onderhandeling  beproefde;  en  hem,  door  een  vertoog  der  
 regten  van  het  Sticht  <jp  Groningen,  van  de  ondememing  trachtte  af  te wenden  
 ,  of  ten  minste  over  te  halen  om  den  Keizer  of den  Paus  tot  beslissers  
 van  dien  twist  te  nemen.  Noch  het  een,  noch  het  ander  behaagde  den  Her- 
 (1)  De  reis  van Groningen  naar ’s  Hage moet  in  die  dagen  al  zeer  veel  tijd  en  moeite  
 gekost  hebben;  des  winters  was  die  ve'elal  onmogelijk.  Zells nog  eene  eeuw  later  was  het  
 reizen,  door  de  siechte  wegen,  de  niet  gemakkelijke  vervoermiddelen,  enz*  zeer  gevaarlijk,  
 zoo  als  o.  a.  de Groningsche Syndicus,  Dr.  o.  westendokp,  meer  dan  eens  in  zijn Dag-  
 boek  van 1566—1578 heeft aangetoond.  Zie dit Dagioek, medegedeeld door Kr. H.  o. miTH  
 in de Vrye Fries, nienwe Serie,  Deel I , Stnk I,  bl.  41 en volgg.  Doch niet alleen toen, maar  
 zelfs  nog  veel  later,  was het  reizen  in ons  Vaderland algemeen  hoogst moeijelijk, en  maakte  
 het  Gewest  Groningen  daarop  geene  nitzondering. 
 tog,  die  een  onzeker  bescheid  gaf;  iets,  wat  de  Groningers  bedacht  deed worden  
 om  hun  heil  in  eigene  verdediging  te zdeken,  en  zieh  door  verbonden met  
 de habnrige OostfrieZen  en  Friezen  te  versterken.  Men  sloeg  ook  ijverig  in  
 1470  de  handen  aan  het  werk;  om  niet  alleen  de  vervallene  muren  der  Stad  
 op  te  maken  en  te  versterken,  maar  mede  ten  zuiden  eene  tweede  wal  en  
 gracht  aan  te  leggen,  en  naar  den  eiseh  dier  tijden met  torens  en  rondeelen te  
 voorzien.  Ten  einde  in  de  kosten  van  ’t  een  en  ander gedeeltelijk  te gemoet te  
 komen,  bragten de  Ommelanders  vrijwillig een  koeschot ,  d. i.  belasting op ieder  
 rund,  op; ja  arbeidden  zelfs  somtijds  aan  de versterkingj .der stad met meer.dan  
 1400  man,  op  geene  andere  bezoldiging,  dan  voedsel  van  Stadswege.  Alzoö  
 werd  in den  loop  van  1471  het/ werk voltooid; waama men  nog  bij  den  zamen-  
 loop  der Aa  en Hunse,  een  groöt  steenen  blokhuis  bouwde  en  de  Heere-  en  
 Oosterpoorten  tegen  eeneh  vijandelijken  aanväl versterkte.  In  het. yölgende jaar  
 vermihdeHlie  de  ongerustbeid  voor  Karel  niet,  toen  zijne  vijandehjkheden  in  
 Gelderland,  om dat Gewest aan  desZelfs ,regten  Heer  te ontnemen,  bekend werden. 
   In  1473 werd er  dan  een  nader tienjarig verbond tusschen  Stad en Lande  
 ter  weering  van  alle  vreemde  overheersohing ;  en  eeh  dergelijk  Voor  20  jaren  
 met  de Qostfriezen ,  gesloten •, waarna  men  de  Westlauwerschen  of  de  friezen  
 vermaandej om,  met  ter  zijde  Stelling van hunne inwendige verdeeldheden,  eene  
 algemeene vereeniging tegen  den  Bourgondier  aan  te  gaan.  Deze,  hiertoe  genegen, 
   maakten  eerst  onderling  eenen  vrede  voor  twee  jaren;  waarna  zij  om  
 eene  bijeenkomst  verzoohten,  die echter  niet  tot  stand  kwam,  doordien  Theda,  
 Gravin  van  Oöstfriesland,  onzeker Waarom,  er  mede  draalde  (1). 
 Inmiddels  waren Keizer  Frederik  en  Hertog  Karel  van  de  bijeenkomst,  in  
 October  dezes jaars  te Trier  gehouden,  als  onvrienden  gescheiden; waarom men  
 te  Groningen  de  gelegenheid  günstig  oordeelde,  om  van  den  Keizer,  behalve  
 eene  toezegging  van  hulp  tegen  den  Bourgondier,  ook  te  verwerven  de beves-  
 tiging  voor  altijd  van  het  onlangs  gemaäkte.  verbond  tusschen  Stad  en Lande.  
 Men  zond  derhälve  naar den  Keizer,  die  te Keulen was,  wegens  de  Städ Evert  
 Hnbbelding  en  Hendrik  Stoter;  wegens  de  Ommelanden  Johan  Rengers  ten 
 (1)  Tegenvj.  Staat,  bl.  175. 
 52*