
naam des keizers regeerden (1). In tijd van oorlog was hij de aanvöerder van
het krijgsvolk van zijn gewest; onder hem stonden ondergraven (grafiones) of
regters .(judices ex parte comitis). Deze moesten de schattingen innen; voor de
veiligheid der wegen waken, voor goede maten en ge^igten zorg dragen, enz.
De markt- en handelplaatsen stönden onder zijn opzigt; ook verleende hij aan
de kooplieden vrijgeleide.
De schelta (skeltata, skelta, schout, Latijn scultetus) bestuurde een kleiner
gebied, was over burgerlijke en krijgszaken gesteld, en aan den graaf onderge-
schikt. Hij werd door den keizer nit de welgeborene inlanders gekozen. Aan
hem waren eenige bijzitters toegevoegd, azingen of aesgen genoemd (2), die
door ’t volk gekozen, elders en later schepenen, oldermans of keurnooten werden
genoemd. Deze vormden de regtbank voor burgerlijke zaken, doch waren
niet bevoegd om doodvonnissen te veilen, dat den graaf of oppersten regter
toekwam, maar later, bij gemis van dezen, ook op die onderregters is geko-
men (3). Niet binnen enge muren ; in de ruime Natuur, onder een’ gewijden
boom, op heidensche graven, hunnebedden, heuvels, wieren of kerkhoven werd
de vierschaar gespannen (4).
(1) W e s t e n d o b p , JaarloeJc, I , b l . 93; maar zelfs hnnne namen zijn niet tot ons ge-
komen; zie v a n d e n bebgh’s l i j s t , a. w . b l. 8 1 1 .
(2) Asega, Asiga, Asga, was, v66r de invoering van het Christendom de naam der
priesters, die de wetten des volks bewaarden. • De vierde iYiesche keur van het Hunsegoer
Landregt van 1252 duidt deze beteekenis van Aesga voor priester aan: « Si aesga acceperit
injusta munera et prohibitos denarios, tnnc/non debet deinceps judicare, qnia significat
sacerdotem et ipsi [de priesters] sunt oculi ecclesiae, et debeht juvare et viam. ostendere,
qni se ipsos non possunt juvare.»
Men ziet, de öudste gedenkteekenen in ons vaderland, en zoo ook in Groningen, zijn
door de Geestelijken in het Latijn opgesteld.
(3) Over de oude iriesche regtspleging zie men Aloude Staat, I I , 2, bl. 296, enz.
(4) Zulks had vooral in het vdorchristelijke tijdvak plaats. Later werden deze; geregten
op een heuvel, onder een gewijden boom of bij een gewijden nteen gehouden; zie w e s t e n -
d o b p (aangehaald bij d i j k e m a , bl. 92, noot-2), Jacvrboefc, I , bl. 95. Nog in de 18® eeuw
bestond in Groningen de gewoonte om beraadslagende vergaderingen, of de formele plegtig-
heden van eedzweren, ebz. , op kerkhoven te houden en te verrigten, zoo als in *t bijzotider
die van zijl- en dijkregters.
Een zoodanig regtsgebied was wederom verdeeld in buurten of kluften, die
door buurtregters werden ibestuurd in een deel van het Westerkwartier, waar
men, even, als in Friesland, Grietenijen en Grietmannen had. In de overige
Ommelanden komen, n$ het ophouden van het Grafelijk gezag, als gewone
regters de reddian of redqers voor, en ging de regtspleging bij de regthebben-
den, naar beurten, om; mettertijd echter ging die hier en daar in de hand van
een of weinigen over, waardoor de staande regtstoelen of zoogenaamde keerlijjc-
heden ontstönden (1).
Naast deze. burgerlijke regtsinstelling stond het geestelijk geregt, seendregt
of synodaalregt genoemd. De vonnissen van dit geregt betroffen voornatnelijk
•geestelijke personen, en zaken van kerkroof, graf- of raroof, ’t berooven van
pastorijcn, gewelddadigheden in kerken en op kerkhoven gepleegd, het sehenden
van zon- en feestdagen, benevehs ’t verefifenen van gesehillen over kerspel-
inkomsten en de kerkelijke -tienden ontstaan, .enz. enz.
De krijgswetten waren algemeen en alzoo natuurlijk : ieder onderdaan, die de
wapenen kon dragen, was tot de Krijgsdienst verpligt. Alien moesten zieh op
eigene kosten uitrusten en in het VekDyerschijnen. De stand der edelen moest
te paard opkomen, met slagzwaard, harnas, speer en schild gewapend. De
overigen te voet; de minder gegoeden versehenen alleen met boog en pijlen;
zes van hen moesten den zevenden man uitrusten (2). Zij trokken op, onder
’t geleide van de burgerlijke. hoofden :der plaats.
De schattingen of belastingen waren toen nog weinige; de huishouding der
vorsten eenvoudig ingerigt en weinig kostbaar; de diensten, welke de staat der
maatschappij bewees, waren ook weinige; zij stonden wederkeerig in verhouding
tot den eisch der tijden. De belastingen waren de vredepenning en de huis-
schatting. Hiervoor werden de Friezen gevrijwaard om zeven straten (groote of
heirwegen) veilig met hunne koopwaren te kunnen bereizen; drie te lande en
vier te water. De huisschatting'werd als eene huurwaarde geheven (3).
(1) S t r a t in o h , Aloude Staat, I I , 2, bl. 308.
(2) Capitulare anni 807, Martii. Zie p e rtz , Man. Germ. hist. I I I , p. 149, N" 6.
(3) Arend, Gesch. des Vaderl., I , bl. 3 8 3 -3 8 4 . Wbstendorv.Jaarboeh, I , bl..S7;i
STBATINOH, Aloude Staat, I I , 2, bl. 285.