
 
        
         
		en  toen  wilden  ze  den oorsprong van  hun volk  tot vöör  Christus-  tijden  naspeuren  
 en  geregeld  eene  rij  van  dusgenaamde  Koningen  optellen  en  dezer  lotgevallen  
 met  die  des  volks  mededeelen. 
 Voor  het  Christelijke  tijdvak,  d.  i.  vöör  de  invoering  des  Christendoms  in  
 Friesland,  kan  de  Friesohe  Geschiedenis  in  weinige  bladzijden  met  zekerheid  
 beschreven  worden;  zoo  weinig  talrijk  zijn  de  echte  bronnen,  die ons ten  dienste  
 staan.  Het  land,  dat  in  de  vroegste  middeleeuwen  den  naam  van  Friesland  
 droeg,  was  in  de  eeuwen  vöör  de  invoering  van  het  Christendom  zeer  
 uitgestrekt  en  van  afwisselende  uitgebreidheid.  Mr.  j.  van  doobninck ,  thans  
 Archivarius  van  Overijssel,  te  Zwolle,  heeft,  nog  als  Candidaat  in  de Regten  
 te  Leiden,  eene  belangrijke  Verhandeling  geschreven,  naar  aanleiding  van  eene  
 Prijsvraag  in  de  Letterkundige  Faculteit  der  Groningsche  Hoogeschool;  deze  
 draagt  ten  titel:  de  antiquis  Frisiae  terminis,  en  zag  ten  jare  1835  in  4°  
 het  licht. 
 Het  is  onze  taak  niet  in  de  bijzonderheden  te  treden,  die  in  gemeld  belang-  
 rijk  werk  uiteengezet  zijn.  Wij  moeten  in  het  onze  alleen  acht  slaan  op  Fries-  
 lands  geschiedenis  tijdens  of  sedert  het  ontstaan  van Friesche munten,  en mögen  
 alleen  die  gebeurtenissen  in  aanmerking  nemen,  die  daarmede  in  verband  kun-  
 nen  beschouwd  worden. 
 Tijdens het  verblijf der  Romeinen  in  Friesland  zullen  de  woeste  inwoners  wel  
 voomamelijk  zieh met  ruilhandel afgegeven hebben;  de Romeinsche munten,  van  
 tijd  tot  tijd  in  Friesland  opgegraven,  kunnen  echter ook  gedeeltelijk ten behoeve  
 van  de  ingezetenen  des  lands  gediend  hebben ,  en  aangezien  Friesland  uit  zijnen  
 eigen  bodem  geen goud  of zilver  oplevert ,  kan  het  slechts  door  middel  van  den  
 handel  daarin,  en  wel  in  groote  hoeveelheid,  gekomen  zijn.  Wij  lezen  toch  in 
 harte]  «dat  het  Friesch  Genootschap  zieh  die  zaak  aantrekke  en  eene  hieuwe  uitgave van  
 «het  eerste  Deel  van  dat  werk  onderneme,  de  middeleeuwsche  brieven  bevattende,  op  
 «gelijken  voet ,  als  bij  voorbeeld  in  de  Gedenhoaardigheden  uit  de  Geschiedenis  van  
 « Gelderland  geschied  is.  In  veel  kleinere  rnimte  zon  men  dan  den  inhoud  gemakkelijk  
 «kunnen  verdubbelen,  en  het  Friesch  Genootschap  zou  zieh  eene  duurzame  eerzuil  stich-  
 «ten  en  der  wetenschap  eenen  gewigtigen  dienst  bewijzen,  door  de  kritische  behandeling  
 «der  Geschiedenis  van  Friesland  mogelijk  te  maken.« 
 de  Amales  Metenses  of  Jaarboeken  der  Kloosterlingen  van Metz,  dat  Koning  
 Pepijn  door  het  overwinnen  van  der Friezen  Koning Radboud  eenen  ontzettenden  
 buit  behaalde  (1);  en  verder  bij  den  Anonymus  in  de  Hist.  Franc,  (bij  w ich t   
 in  Vorbericht des  Ostfr.  Landrechts,  p.  45)  ten  opzigte van  eenen  togt van Karel  
 Martel  tegen  de  Friezen  ten  jare  714;  //Karel  drong  ter  zee  door tot Austrachia  
 en  Westrachia  (Oostergo  en  Westergo),  eilanden  der  Friezen,  en  ten  noorden  
 van  de  nvier  Bordo  (het  Boerdiep)  zijn  leger neerslaande,  doodde  hij  hunnen  
 heidenschen  aanvoerder  Poppo,  overwon  het  leger  der  Friezen,  sloeg  in  stukken  
 en  verbrandde met  vuur  hunne  aan  de  afgodendienst  gewijde  tempels ,  en  keerde  
 met  grooten  buit  en  roof  als  overwinnaar  in  het  Frankenrijk  terug  (2).//  
 Hoewel  de  Friezen  telkens  hunne  onafhankelijkheid herwonuen,  kwamen  zij  
 echter  meer  en  meer  in  aanraking  met  de  Franken,  en  knoopten  steeds  naau-  
 were  handelsbetrekkingen met  deze  aan  (3).  Handel  nu  kan  op  den  duur en in  
 het  groot  niet  anders  dan  door middel van gemunt  geld  gedreven worden.  Eigen  
 geld  hebben  de  Friezen  niet  bezeten  vöör  ongeveer  op  de  helft  der  elfde  eeuw,  
 maar  zij  bedienden  zieh  van  de  gouden  en  zilveren  muntspecien  der  Franken  
 zoowel  elders  als  te Dorestad  en  Triectum  (Wijk  bij  Duurstede  en  Utrecht),  in  
 de  zesde  en  zevende  eeuwen - vervaardigd;  verder  van  die  van  Pepijn  uit  de  
 achtste  eeuw,  en  vooral  later  en  lang  van  die  van  Karel  den  Grooten,  grooten- 
 (1)  Pippinus  Princeps  ducit  exercitum  contra  Frisiones  et  Eadbodum,  Ducem  insorum 
 immitem  ac  paganum,  qui  verba  Principis  Pippini  saepe  contempserat  et  fines  principatuS 
 qus  crebns  irruptiombus  vexabat.  Adunato-igitur  exercitu,  iuxta  castrum,  quod  dicitür 
 Dorestadum,  castra metatus  est.  Cui  occurrit  cum  valida manu  et pugna  commissa  est  ubi 
 Fnsones  superba  manu Badbodi m  aeiem properantes,  magna  clade percussi  sunt,  fugatoque 
 Duce  eorum Eadbodo,  Pippmus  victor  extitit.  Captis  itaque  inmmerabilihns  svohE victo  
 ad  propna  reversus  est.  ^  vicior 
 (2)  Gvm  magnu  spoliis  et  praedis.  Waaruit  zoude  die  buit,  behalve  uit  vee  en  klee-  
 dingstukken,  anders  dan  uit  goud  en  zilver  bestaan  hebben?  en  dat  goud  en  zilver  anders  
 dan  uit  gemunt  of tot  klompen  of  staafjes  versmolten  Bomeinsch  gouden  en  zilveren  geld  
 alsmede  uit  lqfsieraden,  mt  de  zelfde  metalen  zaamgesteld?  g  ’ 
 ■  ^   °Ver  den  k°°pllandel  der  eQ  de  -munten  door  hen  in  die  eeuwen  nebe 
 zigd,  Mr.  r.  nIEKa,  de  Koophandel  der  Friezen,  van  de  vroegste  tijden  tot  aan L i d   
 vm   Karel  den  Grooten,  Utrecht  1846,  op. verschalende  plaatsen