
 
        
         
		Eyn  sohyllyngh  van  oldei  mnnte  viii  ks.  (1). 
 Be  pennyngh  der  older  mnnte  1  ks.  des  olders. 
 Als  dye  sehillingh  ein  Embder  marck  ysz  so  ysz  de  olde  pennyngh  eyn  braspennyngh. 
 Achte  braspennyngh  xii  emb.  groten,  dat  ysz  vp  data  dieszes  dagen  8  stuuer,  so  ysz  
 de  pennyngh  eyn  st.  dieses  geldes. 
 Eyn  oldt  pnnt  ysz  van  oldes  gerekent  7  olde  Agripsehe  (s.  of?)  Colsche  pennyngen.  
 De  agripsehe  pennyngen  van  olddn  eyn  sohyllyngh so de  anderde  kest vermeldet. 
 Dat  olde  pnnt  7  schyllingen  der  older  mnnte,  so dan  dye pennyngen  der vorsc“ schyllingen  
 vp  eynen  braspennynck  verloepen  ysz,  so  ysz  dat  olde  pnnt  7  embder  marok. 
 Een  marck  als  gangh  vnnd  geue  ysz,  so  voell  als  2  postlaten  gl.  dat  ysz  een  fransch  
 schyldt  (2). 
 Eyn  Norder  marck  12  ks.  desz.  olders. 
 Eyn  Beylmarck  ysz  23  ks.  des  olders  elck  ks.  anderthalff  grote  ysz  ysz  nu ein stnuer. 
 onze  Brnno-munten  zijn,  maar  geheel  andere  typen bij  alle Duitsche Keizers  en Köningen. 
 Onder Egbert  I   en  II  komen  in Eriesland  de  zelfde  typen  voor  als  in  andere  deelen  van  
 Duitschland,  vooral  onder  den  laatsten  de Goslarsche  type; maar,  wij  herhalen  bet,  de  type  
 der  Bruno*m unten  is  Engelsch  en  niet  Duitsch. 
 Ten  overvloede  hebben  wij  nog  bij  den  deskundigen  Heer  Dr.  j .  h .  halbertsma  te  
 Deventer  onderzoek gedaan naar  den  al  of niet Engelschen  vorm  der eigennamen  rednacht  
 en  kawyngh,  en  ontvingen  wij  het  berigt,  dat:  «beide  Angelsaksische  namen  zijn.  Ca-  
 «wing  is  een  patronymicum  van  Cato,  Eriesch  Kobe,  n.  p.  v.,  gelijk  Finning  van Einn  
 «en  Wadming  van  Wadm.  Cawing  heeft  met  Camming a niets  gemeen.  Camminga is bij  
 « assimilatie  gezegd  naar Campinga, dat ook  Cempinga luidt  in' andere  dialecten.  De  naam  
 ^ Rednaht  komt  zelden  voor; het woord  schijnt zaamgesteld nit Bed, consilium,  prudentia,  
 «en  nah*,  gewoonlijk neah, prope,  qui adest jnvatque,  die  met  raad nabij  is.  De  ¿  achter  
 «de  h  dient  hier,  als  dikwerf in  het  oud-Hollandsoh,  tot  sluiting  der gapende  aspiratie.» 
 Ten  overvloede  hebben  wij  alle  bekende  namen  van Muntmeesters  der  Angelsaksers bij  
 ruding  nagezien,  en  vonden bij  deze onder Koning Eadgar  (959—975)  Caweli en  Cawelm;  
 verder  onder  de  latere Köningen,  en  wel onder  Hendrik  III  (1216—1272),  Caldwine  en  
 Celdwine,  maar  eenen  naam,  die  naar Bednacht  zweemde,  zöchten  wij  overal  te  vergeefs;  
 ten  zij wij  als  zoodanig aannemen  Begnight,  Muntmeester  van  Eadvald, Koning van Mercia  
 in  716  (ruding,  p.  116). 
 (1)  Waarschijnlijk  beteekent  deze  verkorting:  kromstaart. 
 (2)  De  vermelding  van  postulaten  wijst  ons  misschien  naar  de  Groningsche  munten  
 107—111,  op  onze PI.  XV.  Het  Eransche  schild  of  ecu  (escu)  zal  zijn  de  oudtijds 
 ook genoemde clinquaert of kUnkert, door Eranschen en Beigen mede wel eens chaise geheeten. 
 Dat  synnen  3  èmb.  marck  des  tydes  do  weren  8  groet  een  Emb.  marck  myn  einen  
 olden  pennyngh. 
 Item  nha  de  twalfte  keste:  132  Beylmarck  synnen  achte  grote marck  (1)  vnnd  1  grote  
 marck  24  olde  tornsche  (2)  off  engelsche  stoetere  (8). 
 Uit  een  h.  s.,  bevattende  vele  Imdregten,  als  de  Magnuskeuren,  17  Willekewen,  24  
 Lmdrechten,  enz.,  geschreven  met  eene  hamd  uit  de  zestiende  eemo,  is bovenstaande  afge-  
 schreven,  hebwelk  achter  im  dit  h.  s.  was  opgeteekend.  Bit  h.  s.  berust  in  het  Archief  
 van  Groningen. 
 Bl.  30,  reg.  6  van  boven :  herkend en  beschreven door den Heer s a n   o u in t in o   
 te  Turyn;  voeg  bij:  in  zijn werk:  Monete  del  decimo  e  dell'  undecimo  secolo  
 scoperte  nei  dintorni  di  JBoma  nel  1843,  descritte  e  dichiarate  da  Giu l io   d i   s .  
 q u in t in o ,  con  5  tavole,  Torino  1846,  4°,  116  pag. 
 Bl.  37.  Van  de  verschillende Bruno-munten  van Dokkum,  Leeuwarden,  enz.  
 bevindt  zieh. ook  een  groot  aantal in  de  belangrijke Verzameling  van  Professor  
 3.  b a a r t   d b   l a   f a il l e   te Groningen.  Ook  wij  hebben  er,  bij  ruiling met  den  
 Heer  v o n   k o e h n e   te  St.  Petersburg,  eenige  voor  onze  eigene  Verzameling  
 ontvangen. 
 Bl.  40.  Voege  men  bij  de  noot  (1):  Boisward,  Leeuwarden,  enz.  kunnen  
 het muntregt  echter,  even  als Winsum  en Garrelsweer,  als  marktplaats,  wettig  
 uitgeoefend  hebben.  Het  toeval heeft misschien  alleen  de  acte  van  vergunning  
 van  de  laatstgemelde  plaatsjes  bewaard.  Zie  beneden  in  onze Afdeeling  Gro-  
 ningen,  waar  wij  over Winsum  en  Garrelsweer  handelen. 
 Bl.  53.  Bij  noot  (2)  voege men*.  Ook  u n ic o   r ip p e r d a   verkreeg in  1474  het 
 (1)  Het  woord  Beylmarck,  dat  wij  boven,  zoo  even,  ook  ontmoet  hebben,  is  tot  dus  
 verre  nog  van  onzekere  beteekenis;  het  schijnt  een  mark geweest  te  zijn, waarmede men  
 gewoon  was  het  laken  te  verkoopen;  want  hreil öf reil  beteekent,  volgens  r ic h t h o f e n   in  
 zijn Wörterbuch,  laken  [Gewand).  Op  het  woord  Hreibnerk,  reilmerk,  zegt  hij:  Benennung  
 einer  mark  von  4  Schillingen.  Ben  grund  dieses  namens  kenne  ich  nicht,  doch  
 könnten  vielleicht  die  benennungen  leinmerk  und wedmerk  eine  deutung  aus hreil  (gewand)  
 rechtfertigen. 
 (2)  Dit  zijn  toumooischen  of Toursche  grooten. 
 (8)  Zijn  de  Engelsche  Shillings,  toen  sedert,  lang  reeds  geslagen. 
 36