
 
        
         
		dat  Westfriezen  (Noordhollanders),  Overijsselaars  nit  het  Ambt  Volienhove,  en  
 Drenthenaren,  in  de  128,  188  en  148  eeuwen,  die  vergaderingen  ihebben  bijge-  
 woond,  als  dat  ooit in  Drenthe  de  Friesehe  taal  in  gebruik  is  geweest;  —   ter-  
 wijl  even min,  immers  sedert  het  begin  der  l l 8  eeuw,  eenige  wetten,  of,  in  de  
 bekende  oorkonden,  eigennamen  van  Drenthenaren  (in  eenig  belangrijk  aantal)  
 worden  aangetroffen,  d ie ,  zoo  als  in  de  Ommelanden  van  Groningen  het geval. i s ,  
 eene  gelijke  inrigting  van  bestuur,  of  eenige  naauwe  verwantschap  met  Friesland  
 zouden  verraden.  De  Heer  m a g n in   werd  door  dit  een  en  ander  versterkt  
 in  zijne  veronderstelling,  dat  de  opgave,  de  aanteekening  of het  tractaat,  achter  
 de  Upstalsboomsche  wetten  van  1323  voorkomende,  eenen  zeer  ouden  staat  van  
 zaken  aanduidt;  en  de  meening,  dat  Drenthe  reeds  eeuwen  vroeger  dan  1323  
 eene  geheel  andere  soort  van  regering  had  dan  Friesland,  en  dat  daarom  de  
 Drenthenaren  geen  aandeel  aan  de  Upstalsboomsche  landdagen  konden  hebben,  
 blijkt  ook  daaruit,  dat,  voor  zoo  veel  hij  heeft  kunnen  nagaan  (gelijk  wij  reeds  
 boven  vermeldden),  de  Geestelijkheid  in  Drenthe  nimmer  aandeel  in  het wereld-  
 lijk  bestuur  heeft  gehad,  terwijl  men  zoo  in  Groningen  als  Friesland  de  Gees-  
 telijken  en  Kerkelijken  steeds  aantreft,  als  een  voornaam  gedeelte  van  de  regering  
 aldaar  te  hebben  uitgemaakt.  Ook  duidt,  onder  anderen,  de  1.68  zaak,  
 ten  jare  1323  bij  den  Upstalsboom  behandeld,  zonneklaar  aan,  dat  de  Drenthenaren  
 aan  dien  Landdag  met  hebben  kunnen  deel  nemen,  noch  destijds  een  gedeelte  
 van  de  7  Friesehe  Zeelanden  uitmaakten,  als  zijnde  het  bij  de. gezegde  
 zaak  vastgestelde  strijdig  met  de  oude  wetten  en  gewoonten  in  Drenthe  (1). 
 Nog  lang  na  Karel  den  Grooten  -bestand  de  gewoonte,  om  bij  den  eenen  of  
 anderen  boom  regterlijke  en  andere  vergaderingen  te  houden  (men  denke,  onder  
 anderen,  aan  den Upstalsboom  bij Aurich),  personen  te  beeedigen,  enz.  enz.  (2).  
 Men  denke  verder  aan  de  Drenthsche  Landdagsvergaderingen  in  het  Groller-  
 Holt,  aan  de  Goorspraken  en  Buren-vergaderingen,  op  de  zoogenaamde  Buur-  
 of  Boermarkten,  zijnde  gewoonlijk-met  opgaand  hout  bezette  plaatsen,  enz. 
 (1)  Magnin  a.  w.  bl.  72,  en  de  aldaar  aangehaalde  Schrijvers. 
 (2)  Jungius,  Hist.  Comit.  Benthemiensis,  Cod. Dipl.  pag.  94.  'Zie  ook  boven,  onder  
 Groningen,  bl.  408. 
 Onder  Karel  den  Grooten  had  iedere  Graaf eenige  bijzitters ,  uit  de  voornaam-  
 ste  ingezetenen  gekozen,  en  bovendien  eenen  Ondergraaf,  aan  wien  hij  eenige  
 zijner  werkzaamheden,  als  bet  toezigt  op  de openbare wegen,  bruggen,  wateren,  
 waterlozingen  en meer  andere  zaken,  konde opdragen.  (Het  toezigt  op  de  buurt-  
 wegen,.  vondels,  voetpaden,  enz.  was,  volgens  sommigen,in  later  tijd  in Drentbe  
 aan  de  Dekens  opgedragen.)  Jaarlijks  werden,  op  gezette-  tijden,  onder  bet  
 voorzitterschap  van  den  Graaf,  vergaderingen  gebouden,  waarin  alle  edele  en  
 vrije  ingezetenen  (in  Drentbe,  volgens  m a g n in   (1).»  de  eigenerfden)  moesten  
 verschijnen ,  om  over  de  belangen  van  bet  Graafscbap  te  handelen.  De  Graven  
 Melden  buitendien  op  vaste  tijden  des-  jaars,  met  bunne  bijzitters,  de  zoogenaamde  
 Graven-  of  Googeregten,,  waarin  zoo  in  bjfstraffelijke  als  in  bnrgerlijke  
 zaken  regt  werd  gesproken,  almede  in  tegenwoordigheid  van  het  volk,  dat  tot  
 het  bijwonen  dezer  regterlijke  zittingen  gekomen  was  (2). 
 De  Graafsehappen  waren  verdeeld  in  onderscbeidene  kleinere  landstreken ,  
 Marken,  of  Honderden  genaamd.  In  elke  marke  bevond  zieh  een  aan  den Graaf  
 ondergeschikt  ambtenaar ,  die  zijne  aansteiling  van  den Keizer  bield,  den  titel  
 van  Scbelta ,  Schoiit,  Centenariüs  (bonderdman)  voerde,  en  een  van  de  voor-  
 naamste  geerfde  inboorlingen  eü  ingezetenen  der  marke  moest  zijn.  Hij  was  
 een  regter  van  lageren  rang,  en  bet  hoofd  van-  het  burgerlijk  bestuur  in  zijn  
 regt-ambt,  die  almede  zijne  teregtzittingen  Meid  ten  overstaan  van  bijzitters,  
 die,  gelijk  wij  boven  zagen,  in  Drentbe;  Keurnooten,  elders  Scbepenen,  Oldermannen', 
   enz., werden  gebeeten.  Iin  bunne marken  stonden  zij  aan  bet boofd  
 der  policie,  en  zorgden  voor  de  openbare  veüigbeid ,  voor  bet  behoorlijk  doen  
 onderbouden  van  bruggen,  wegen,  enz.  Elke  marke  of bonderd  was  verdeeld  
 in  Tienden,  Kluften  of  Buurtschappen;  in  elk  derzelve  bevond  zieh  een  Tienman  
 of  Decanus,  die  aan  bet  hoofd  stond.  Deze  beambten waren  het,, die  alle.ver-  
 schillen  in  bet  buurtschap,  over  booijen,  weiden,  oogsten,  enz.  regelden,  en 
 (1)  t.  a.  p.  bl.  77-. 
 (2)  Den Heer  m a g n in   is   het  nergens  gebleken,  dat  in Drenthe  regterlijke  volksvergade-  
 ringen  zijn  gehouden,  die  den  naam  van  Googeregten^ droegen;  in  ’t Graafschap  Bentheim  
 waren  zij  bekend  en  nog  in  ’t  begin  der  14®  eeuw  in  zwang.