
Oudheid- en Taalkunde gaf het sein tot de meerdere beoefening niet alleen van
andere zaken, tot de oudheden van Friesland betrekkelijk, maar ook van de
Munt- en Penningkunde van dat belangrijk Nederlandsch Gewest.
' Het waren de Heeren J1'. Mr. h . baebd van sm in ia , Mr. a. d ek e th , w. eekhoee
en Mr. 3 . dirks , vooral de laatste, die zieh met de beoefening der Friesche
Munt- en Penningkunde gingen bezig houden, en waarvan de Heeren bekhoff
en dirks de vruchten hunner Studien nederleiden in het Tijdschrift des Genoöt-
schaps, getiteld: de vrije Fries. Het zijn voornamelijk de Bijdragen tot de
Munt- en Penning/cunde van Friesland van Mr. 3. d ir k s , die ons tot gids
hebben gestrekt in de navolgende proeve eener Muntgeschiedenis van Friesland
voor de Pacificatie van Gend.
De oudste munt met den naam van Friesland, en die door ons op eene onzer
Platen der munten van de Fränkisch- en Duitsch-Nederlandsche Vorsten wordt
afgebeeld, is een denarius, in Julij 1839 te Roeskild in Denemarken gevonden
en in het Koninklijk Kabinet te Koppenhagen berustende.
Zij heeft op de vz. het gekroonde hoofd van Keizer Koenraad den Tweeden
of den Salier met het omschrift:
* CONR77D IMPEW
Op de kz. een dusgenaamd Karolingisch kruis, tusschen welks vier beenen
zieh even zoo vele bolletjes vertoonen, Het omschrift is :
FRESONI2E
Onder de namen Fresonia, Frisonia, Frisiones, Fresones , Frisones vindt.men
Friesland en de Friezen, zelfs nog laat in de middeleeuwen, aangeduid, terwijl
men hierbij tevens het oog had op de bewoners van meer zuidelijk© streken, die
in vroegere dagen tot Friesland behoorden (1). Zonder twijfel is de munt
dus in Nederland, bijkans zeker niet binnen het tegenwoordige Friesland
ze}f, geslagen.
Maar wie heeft die, onder zijn bestuur, doen slaan? Alleen de Keizer
zelf, gelijk wij zullen aantoonen.
(1) B. v. nog in de dertiende eeuw; olivebids schot.asticos in zijne Hist. Bamiatina;
zie de vrije'Fries, II, bl. 285. Gesta Fresonum is de titel van eene kronijk doör Bet
friesch Genootschap nitgegeven.
Koenraad was Leenheer van die landen, waaruit grootendeels oudtijds het
Bucatus Fresoniae, het Hertogdom Friesland, bestond. Karel de Groote schijnt
het wel versnipperd, en in pagus (gouwen), met Comites (Graven) aan het hoofd,
waarvan vele namen nog bekend "zijn (zoo als Staveren, Ooster- en Westergoo,
Fivelgoo, enz.), opgelost te hebben ; doch na zijnen dood, b. v. in 839, komt
het Bucatus Fresoniae nog voor (1), en dat wel in een stuk van den Keizer
uäigeggan. De oude naam kan ook nog lang bestaan hebben, al was de Dux
(Hertog) verdwenen. -Er is dus niets vreemds in , dat Keizer Koenraad voor
dat Fresonia eene munt sloeg. Te meer, daar de uitgestrektheid van het dus-
genaamde Friesland in de elfde eeuw nog zeer groot was, ja met Neder-Lotharingen
en Sahen de toenmalige drie groote afdeelingen van ons tegenwoordig
Nederland uitmaakte. Utrecht behoorde nog tot Friesland. (Herrn. Contract,
ad. A. 1046. //Trajectum urbs Fresiae.//) Koenraad’s betrekking tot ons va-
derland was naauwer dan die van menig ander Duitsch Keizer. In 1027 be-
vond hij zieh te Utrecht om den twist over de keuze van eenen nieuwen Bis-
schop te beslissen. Zijne gemalin Gisela beviel zelfs onder weg naar Utrecht,
in het dorp Oosterbeek, van eenen zoon, en de Pastoor dier plaats kwam den
Keizer te Utrecht de blijde tijding brengen , welke hem den Bisschoppelijken
zetel deed beklimmen (2).
In 1031 vierde Keizer Koenraad het Paaschfeest te Nijmegen, en den 4 Junij
1039 stierf hij binnen Utrecht, werwaarts hij zieh met zijne geheele hofhouding
ter viering van het Pinksterfeest, alsmede om andere redenen, begeven. had.
Zeer mogelijk, ja zelfs hoogstwaarschijnlijk, is dus de munt binnen Utrechts
wallen geslagen, waar Keizer Otto, zijn voorganger, wel de voordeelen der
Munt aan Bisschop Balderik I. geschonken had, doch geenszins daardoor afstand
behoefde gedaan te hebben van zijn Keizerlijk' regt om zelf binnen deze stad
munt te slaan, gelijk dan ook blijkt uit de veèl latere, langzaam inkruipende,
pogingen van de Bisschoppen om aanvankelijk hunne beeldtenis op de kz. eener
(1) Giftbrief van Lodewijk den Vrotnen, bij kluit, Historie, Critica Cmitetus Hol-
landiae, I I , I , p. I seqq.; yAN DEI} beboh boven reeds aangehaald.
(2) VAN LOON, Ahv.de Historie van Holland, enz., I I , 28 9 , volgens de aldaar aan-
gehaalde Schrijvers.