
Op de kz. vertoont zieh een aan de punten gespleten of geopend Karolingisch
kruis, omgeven door twee rijen omschriften, beide tusschen parelcirkels gevat.
Het binnenste omschrift luidt:
►j. 2 S ß ß o « d o ' o raaecacciivn.
Het buitenste:
* siro o ß o t ß s ß o D o r am i. b s k s d iG ' .
Dit gezegde is ontleend aan de Vulgata-Bijbelvertaling.
Z. weegt 1,6 w. en is van Z4, als ons bekend in de Verzamelingen van
Professor j . baárt de la faille te Groningen, r . bloembergen sant5e te
Leeuwarden, en j . a . stricker te ’sGravenhage.
N” 5 is een stuiver van het jaar 1472. Op deze munt wordt weder tot de
type van 1456 teruggekeerd; de middellijn is thans iets kleiner, en de dubbele
arend van eenigzins anderen vorm. Het omschrift is : -
* § m o ß ew x 2 X20VK 2 b o r sw s e d s d 2
Op de kz. Staat:
- 25ßßo s | DOißi'c 1 . juaececa. | rx x ii ° |
Het gewigt is 0,28 w. en de Z®, als ons alleen voorgekomen in. het Ko-
hinklijk Penningkabinet te ’s Gravenhage.
N" 6 is eene dito munt van het jaar 1474. Type en omschrift der voorzijde
zijn de zelfde als van de vorige munt.
De type der keerzijde verschilt mede niet, maar het omschrift wordt thans
gelezen als volgt:
2 TSßßo 12 DOißiß 12 sßccececec | Rttxmi.
Het gewigt is 2,1 w. en het stuk is van Z®, daar wij het bij onze nasporin-
gen nergens anders dan in de Verzameling des Heeren stricker te ’sGravenhage
ontmoet hebben.
N° 7 is een dito stuiver van het jaar 1476, en alzoo met : -
SRttttVI
in het laatste vierde gedeelte van het omschrift op de kz.
De munt weegt 2,5 w. en is van Z4, daar wij er drie exemplaren van hebben
opgespoord, één in de Verzameling van den Heer goddons te Leuven (daaruit
medegedeeld door den Heer dirks in de vrije Fries, D. IV, onder N" 11),
één in die van den Heer otto keer te Amsterdam, en één in die van wijlen
den Heer j . j . bepker bz. aldaar.
N° 8 is eene dito munt van het jaar 1477, Overigens in type en omschriften
gelijk aan de vorige stuivers. Zij berust in de Verzameling van het
Priesch Genootschap.
Een ander exemplaar van dit zelfde jaar vindt men, onder N‘ 203, op bl.
255 van het VI® Deeltje van den Gatalogus, getiteld: die Reichelsche Münz-
ßammlung, beschreven met:
Monéta ncma Bolswerden&lfi.
Wij ontvingen geen afdruk dezer munt onder dé massa, die ons in het jaar
1853 goedgunstig uit St. Petersburg werd toegezonden," en die genomen waren
op de oud-Nederlandsche munten uit de Verzameling van den Staatsraad von
reichel aldaar.
Op de kz. moet, volgens opgave, staan:
anno domn. Sß GGGG RX^tVII.
Bij winsemius, in zijne GhrOnijcke van Friesland, bl. 289 wordt een geheele
Bolswarder stuiver van het jaar 1476 in siechte houtsnede afgebeeld. Hij is
ons. tot dus verre nergens in het porspronkelijke voorgekomen, doch de halve
wordt (met nog.een Sneeker van 1493, een Leeuwarder van het zelfde jaar,
alsmede met de boven reeds medegedeelde Bolswarder stuiver van 1477) twee
malen afgedrukt gevonden in eene door den Heer w. eekhofe, Archivaris der
stad Leeuwarden, ontdektß verzameling van stukken, betrekkelijk het langdurige
twistgeding tusschen de Steden en de drie deelen van Friesland, over de be-
voegdheid der eersten, om, qua corpus, een vierde deel te mögen uitmaken
(vermits de steden vroeger als deel der grietenijen stemden) gevoerd. Men wilde,
ook door het vertoonen dezer munten, de zelfstandigheid der steden, afgeschei-
den vän de grietenijen, bewijzen. Onder het eene, pp los papier afgedrukte,
bewijsstuk: leest men (zie Mr. j. dirks in de vrije Fries, IV, 363):
// De vier penningen van de boven gest° vier affdruykzels zijn op huyden
«onder andere brieven en munimenten van wegen die steeden van Vrieslant
// in den Baedtcarnere van der Cancelarey verthoont en geéxibeert door abeujs
// franckeNa en Mr. meyne lyckles als Gedeputeerde en mede vuyte name