
want wij bemerken, dat aangezien onze Afdeelingen Groningen en Drenthe in
dit Deel mede zeer nitvoerig zvdlen worden, wij ons verder alleen zullen moe-
ten bepalen tot eene aanwijzing van die plaatsen in het Friesche Placaatboek ,
waar over de muntzaken in dat Gewest vóár 1576 gebandeld wordt. — Wij
raden dan onze lezers in de eerste plaats de overige artikelen van bet tegen-
woordig Placaat na te lezen; verder dat van 30 October 1589 ( s c h w a r t z e n -
b e r g D II bl. 772 en 7 7 3 ), waarin bepaald werd, dat bebalve de gouden
en zilveren Penningen, bij het Placaat van 13 Junij bevorens gevalueerd, ook
gangbaar zouden zijn de Dmderguldene ( d. i. Oostfriesche goudguldens, te Bmden
gemunt), de Joekem-daalders (d. i. de gewone Bijksdaalders van verschillende
Duitsche Yorsten en steden, geslagen op den voet der Dodders uit bet Joa-
ohimsthal, waar deze grobtere muntstukken bet eerst vervaardigd zijn geworden)
en Sehrikieburgers (Saksische muntsoort, ook Sckrickenborgers genaamd), ten
prijzé bij ieder van die stnkken gemeld.
In de Sandelingen van e e n 'L a n d s d a g , begonnen en gekouden te Leenwarden
den 3 December 1 5 4 0 , voorkomende in het bovengemelde Charterboek, D. I I ,
bl. 811— 8 1 9 , wordt op bl. 813 bet volgende aangetroffen:
• Nopende tplacaet van der manten, befynden de Gedeputeerden dat t o e Landen zeer
daer doer beswaert zynt, want het notoyr is , dat deee Landen nyet mogebch is deselfthen
placeaet t onderhonden, wanner dye selfthen nyet in den omleggende Landen, by naemen
Hollant, Brabant, Styeht, ende den landen van Groenyngen ende Diente, onderhonden
wort, ende indyen aldayr t vorsz. placaet onderhonden wort, soo ende salt nyet van npeden
zyn dar oppe eenyge byfel te doen; wayromme protestaren den Gedeputeerde dat dese
Landen, by naemen myt dat vorsz. plaeaet, nyet behoeren byswaert te werden, blinen
nyet te men, neffens anderen placaeten, by heute vorsz. generaele protéstate.»
Men ziet dus dat de vorenstaande en door ons medegedeelde Placaten, im-
mers volgens de meening der Priesche Gedeputeerden, niet gehandhaafd werden
iu Holland, Braband, Utrecht, Groningen en Drenthe; alsmede dat van
Overijssel geen sprake i s , dat toch gebjktijdig met bet Sticht, of Utrecht,
onder de heersehappij van Karel V gekomen was. Van Gelderland, dat eerst
in 1543 in ’sKeizers handen viel, kon natuurlijk niet gesproken worden.
Op den 31 December 1540 werd het volgende Placaat afgekondigd:
Maximiliaen van Egmondt, Graue tot Bueren ende Leerdara, Heere tot Ysselsteyn,
Cranendonok ende Biute Maertensdyck etc., Stadhouder Generael, mytsgaders die President
ende Raiden Roomscher Keyserlicker Mayesteyt geordonneert in Yrieslandt, Onsen lieuen
besunderen, Olderman, Burgemeesteren, Schepenen ende Baiden der stadt Eranicker, saluyt:
Wy hebben ontfangen, van Keyserlicker Mayesteyt, seeckere openen breue van placate,
opt stuck van der munte, by dewelcke ,zyne ; Mayesteyt gebiedt,, beueeldt, ende onder-
houden wil hebben de ordonnantie, gemaickt ,opt selue stuck van der munten, ende ge-
publiceert den l n dach van Julio Anno 89 verleden, by de penen ende bruecken in der-
seluer ordonnantie uytgedruckt; dat zyne Mayesteyt, om te versiene op seeckere gebreecken
ende abuysen van der munte, tot weluairt van zynre. Mayesteyts landen ende Ondersaten,
heéft doen slaen ende munten . seeckere gouden penninck, die men noemen sal een croone
mytter sonnen, die loop sal hebben tot 86. stuuers van zynre Mayesteyts slaige ende munte,
van 71J int troysche marck (1); dat zyne Mayesteyt, om der steden van Oueryssel, te
weten Deuenter, Campen ende Swol, te . maintineren ende onderhouden in hunne priuile-
gien, als dat zy gewoontlick syn te moegen munten gonden ende siluere penningen, geconsenteert
heeft, dat de gouden penningen, by henluyden laestmaél gemunt, hebbende
op d’een syde de wapenen van den voorscreuen drie Steden, int driekante, loop hebben;
ende van nv voortaen geëvalneert sullen wesen, voir 22 stuuers (2), ende d’ander gouden
penningen, by hen dair te voeren gemunt, sullen bliuen in húere eualuatie van 21 stuuers
(3), behoudelick dat zyluyden, van nv voortaen, gelyeke penningen nyet meer en
sullen mögen munten oft slaen, mair in de stede van dyen sullen doen munten eenen gouden
penninck, op ten voet ende ordonnantie van den Karolus gulden, van zyne Mayesteyts
slage, welcke gouden penninck sal loop hebben voir 24 stuuers, ende sal wesen van 74^7 van
eenen penninck int troysche marck, wegende elcke penninck 2 ingelschen, 4 aes ende
tnegenstedeel van thienste van een aes, int. midden van welcken nyeuwen penninck ende
van d’andere siluere penningen, hier nae verclairt, sal wesen eenën leeuw in eenen schilt,
ende rontsomme van denseluen schilt sullen staen de wapenen van den voorscreuen drie
(1) Wij hebben deze munt afgebeeld in ons Braband en Limburg (Haarlem 1851), op PL XXIV, onder N° 6
en 7 (docb met latere jaartallen); zoo ook in onze Munten der Heeren en Steden van Gelderland (Haarlem
1858), PL XX, No 1 en 2.
(2) Deze zijn de stokken afgebeeld in onze Munten der Heeren en Steden van Overijstel (Haarlem 1854),
PL III, N° 1, 2 en 8.
(8) Deze zijn de stukken afgebeeld in ons Overijssel, op PL X , N° 7 , 8 en 9.