
 
        
         
		Drie  grijnsen  een  loeuensohe. 
 Drie  loeuenschen  een  sterling. 
 Drie  Sterlingen  een  olde  groet. 
 Een  schilling  sterling  xn  Sterlingen. 
 Een  schilling  grunschen  xn  grunschen.» 
 Bl.  350,  voeg  achter de noot:  Emmics  trekt  de  aanneming  van  dit  verdrag  
 van  de  zijde  der  stad  in  twijfel.  .//Men  vindt  ook  niet,//  zegt  feith  (firon.  
 Volksalm.  1844,  bl.  88),  //dat  de  bijeenkomst ooit  plaats  gehad  heeft,»  terwijl  
 hij  er  bijvoegt:  //dit  is  zeker,  dat bij  eene  Stadswet  van  1394,  even  als  bij  de  
 u latere  van  1407,  1435,  1438,  1454,  1492,  enz.  de  Stad  alleen  de  waarde  
 uen  den  loop  der  munten  op  haar  grondgebied  bepaalde. // 
 Bl.  364,  reg.  4  van  den  tekst  van  onder,  leze  men  achter  het woord  Torum  
 eene  comma  punt  in  plaats  van  eene  comma. 
 Bl.  381,  reg.  10  van  onder,  Staat:  de  stad,  lees  daar welhiidenheidshalve:  
 Groningen. 
 Bl.  442,  noot.  Deze  vreesselijke  verwoesting  had  in  1580  plaats. 
 Bl.  448,  in  het  midden,  staat:  signum  crucis,  voeg  bij: 
 Dit  opschrift komt  ook voor  op  de  munten  van  Margaretha  van  Henegouwen  
 (zie  chalon,  Monnoyes  du  Hainaut,  PL  II  en  III),  van  eenige  Hertogen  van  
 Braband  (zie  onze  Munten  der  Hertogdommen  B ra la n d   en  Limburg,  PI.  VI,  
 N“  6  en  7;  PI.  VIII,  N*  18  en  19);  verder  op  die  der  Heeren  van  Kuinre  
 (zie  onze Munten  der  Heeren  en  Steden  van  Overijssel,  PI.  I I , N"  26,  27,  29,  
 30,  31,  32  en  33,  en  PI.  XX,  N‘  7  en  8),  alsmede  van  eenige  Heeren  van  
 Koeverden;  zie  in  dit  Deel  PI.  XXI,  N  9  13. 
 Bl.  450,  in  het  midden,  staat:  He  naam-dezer  munt mas  waarscliijnlijk groot, 
 voeg  bij:  ,  . 
 Halve plakken heetten Grootkens en Greugchiens.  Feith zegt  (1844), bl.  103 ,  
 dat  zij  in  Groningen  reeds  voor  1404,  ook  in  1498  en  1565,  gemunt  zijn. 
 Dr.  N.  oubeman  meende,  volgens  eene  door  dezen  nagelatene  aanteekening,  
 dat  er  ook  halve plakken of grootkens  zonder omschrift  of jaartal  gevonden  werden, 
   welke  door  essai  gebleken  zijn  uit  enkel  koper  te  bestaan. 
 Bl.  451,  reg.  7  van boven,  staat:  drijver,  voeg  bij: 
 Van  de  Drijvers  (uit  eene  aanteekening  slechts  bekend)  gingen  er,  even  als  
 van  de  Miten,  6  op  een  plak;  zie  f e i th  ,  Gron.  Volksalm.  1844,  bl.  104. 
 Bl.  453  voege  men  achter  de  noot:  en  aangezien  deze  toren  in  de  laatste  
 helft  der  15e  eeuw  gebouwd  is  (.hij  was  in  1482  voltooid)  waren  de  bracteaten  
 in  de  15«  eeuw  in  gebruik. 
 Bl.  460,  Plak.  Aangezien  de  naam  van  iedere muntsoort  eenen  oorsprong  
 moet  hebben,  zöchten wij  ook  lang  naar  dien  van  de plak.  Wij  houden  het  er  
 thans  voor,  dat  het woord  beteekent geslagen  stuk,  van  het  oude placke,  slag,  
 bij  k ilia e n   ictus ,  van  waar  het  oude  strafwerktuig  op  de  scholen, ferula,  de  
 plak.  Omtrent  de  muntsoort  vermeldt  k ilia e n   alleen  het  volgende: 
 // Placke,  plecke.  Nummus  varii  apud  varios  valoris:  Lovaniensibus  tertia  
 //pars  stuferi:  alio  nominegrooten.  Flandris  stuferus  est.  Ital. piaccha.  Hisp.  
 uplacca:  oude  placke.  Fland.  j.  xl  mijten.// 
 Plak  of geslagen  stuk  wijzigt  zieh  dan  in  beteekenis  naar  de  plaatselijke  gele-  
 genheid.  Men  raadplege  op  dit  woord Ae  Registers van onze  vroeger uitgegevene  
 Deelen,  over  de  Munten  van  Braband  en  Lmbwrg,  over  die  der  Graven  en  
 Hertogen  van  Gelderland,  over  die  der  Heeren  en  Steden  van  dat  Gewest,  alsmede  
 over  de  Munten  der  Heeren  en  Steden  van  Overijssel. 
 Aldaar,  reg.  2  van onder,  zeven  exemplaren;  later  vonden wij  nog een  achtete  
 bij  den  Baron  B.  r.  van  vebscpuee  te  Arnhem,  zijnde  aldaar  in  1853  op-  
 gegraven. 
 Bl.  462,  van  Schilden  um  Schillingen.  Zie  het  zoo  even  door  ons  op  bl.  349  
 aangeteekende. 
 Bl.  463,  ja g e r;  dit  woord  doelt,  even  als  het  volgende  vlieger  en  het  vroe-  
 gere  drijver,  op  den  arend,  die  op  de  Groningsehe  munten  te  zien  is. 
 Bl.  465,  van  onder:  een  stmver  o f ja g e r ,  voeg  bij:  o f  vlieger. 
 Bl.  472,  van  boven:  arne  met  1  hooft. 
 Het  zoude  soms  de  muntsoort  kunnen  zijn,  door  ons  op  PL  VIII,  onder  
 N”  7,  afgebeeld. 
 131..475,  reg.  7  van  onder,  Staat:  het  Keulsche  mark,  voeg  bij: 
 Het Keulsche mark  stond  tot  het Trooische  als  95  tot  100.  De  goudsmeden  
 te  Groningen moesten,  volgens  den  Gilderol  van  1512,  voor het goud en, krach- 
 68