
Sakrische kooplieden dreven in de 7« eeuw reeds handel op Fraokrijk, en in
710 meent men dat ook Friesehe kooplieden de markt van St. Denis [bij Parijs]
bezochten. Omstreeks 770 verkeerden Friesche kooplieden in Engeland.
Waar handel is, moeten ook plaatsen zijn, daar de goederen in veiligheid
kunnen aangevoerd en opgeslagen worden; men noemt die marJctplaatsen. Ook
in ons vaderland waren in dit tijdvak al eenige handelplaatsen bekend, waarvan
in Friesland Dokkum en Staveren. In Groningen schijnen ook reeds handelplaatsen
te hebben bestaan. Groningen, en misschien ook Westeremden, toen
al aanwezig, vinden wij vermeld als handelplaatsen, en de eerste plaats moet
vooral in dit tijdvak reeds eenige beteekenis gehad hebben (1).
(1) Groningen komt reeds bij heda, Hist. Episc. Ultraj., p, 27, nit een berigt van
887, omtrent den invai der Noormannen, voor als een notile emporium, sohoon daar gezegd
te liggen aan de Eems. Zie over de oudheid van Groningen, ook als handelplaats, de
GescAiedA. EescAr. van Groningen door Ds diest loeqion, sedert 1849 nitgegeven woi-
dende. In den brief van 1040 komt Groningen reeds als eene plaats voor met mmt en
toi, en sehijnt zij ondtijds de hoofdplaats van Drenthe, en al vroeg eene handelplaats
geweest te zijn. Wat den naamsoorsprong van Groningen betreft, meenen wij, dat het
volgendo niet onverschillig kan zijn:
In eene onde nitgave van Isocrates, gedmkt te Bazel, bij Mich. Isingrinins, z. j.
(omstreeks 1550—55), staat aehteraan op het schutblad, denkelijk met de hand van
Joannes Arcerius Gt/mnasiarcA, aan wien dit exempl. in 1571 toebehoorde, de hierna
volgende aanteekening geschreven :
«p. 119. v. 19. tccvtijv yocp oinovfiev où% £répov$ etc.
Ad haec D. Regnerus [de Groningsche Rector Regnerus Praedinius] sua manu
anotaverat.»
« Sic Prisii etiamnunc tenent hunc locum easque sedes, quas primus vacuas occupavit
autor nostrae gentis ac nominis. Siquidem Friso nepos ejus Tuisconis, quem Tacitus dicit
terra genitum, historiaeque produnt fuisse Noe abnepotem, navim conscendit non ita procul
ab eo loco, ubi nunc est Colonia Agrippina, devectusque secundo Rheno,'atque lectis
Oceani littoribus Septentrionem versus, tandem cum Amisiam ad aliquot milia passuum,
contra orientem subiisset, descendit in ripam amnis meridionalem, eamque partem Frisiae,
quae nunc est ager Groninganus. Et quemadmodum instituta ferebant primorum mortalium ,
ac natura hujusce loci optime praestabat, sic earn rei rusticae partem exercuit, quae con-,
tinetur pastione pecuaria. Itàque gratam commodamque posteris reliquit, ut ab eo ad hunc
usque diem nostri Frisii non discesserint. Haec ex pervetusto quodam libro nostra lingua
Waar de handel zieh eenigzins ontwikkelt, däär wordt de gelegenheid voor
het verkeer ook weldra bevorderd door wegen, te water of te lande. Eerst
worden die wegen slechts gekenmerkt, om ze te kunnen vinden en herkennen,
scripto: sed ejusmodi literis et verbis, ut mihi permultum negocii esset in utrisque saepe-
numero cognoscendis. Neque Groninga nomen habet a conditore, sed ab itu in vi/rid/ia:
quemadmodum et caeterae divisiones agri hujus sunt appellatae ab itinere et regione coeli,
versus quam eatur, Oostergae, Uns orientalis, Vestergae, itus occidentaUs. Sic quoniam
a meridie septentrionem versus, ibi viridia et pascua incipiebant, sicuti etiamnum faciunt ,
ubi Groenga est, nomen loco dederunt a groen et ga. Nam vi/ride majores nostri per u
exile atque e diphthongi ratione adjuncta pronuntiabant. Quod patrum mémoria cum coe-
perit dici per oe diphthongum groen corruptum et oppidi nomen est, ut nunc groeninga
dicatur vitiose, quod \gruenmga. Atque ita semper inveni scriptum per duas syllabas in
antiquissimis nostris libris et tabalis Gruenga, tametsi paucis post annis videantur per
treis syllabas dixisse Gmen, in, ga, id est, viride in itus, postposita praepositione: tarnen
ante, ut dixi, mutata diphthongo nostra, ne in oe, groen, in, ga: cui nunc pessime et
àlterum n adjecere groenninga, gruenga grueninga, Groeninga. Prius enim adjecta est vel
interposita, in praepositio, quam diphthongus ue est mutata in oe. Postremo ab eundo gae
Frisii dixerunt praedium, rus, agrum. Atque inde reperitur in antiquis quibusdam tabulis
Gruengae, idest, rus si ve ager viridis.»
De plaats van Isocrates is Panegyr. § 24 , p. 45, B. C. Steph., waar van de Atheners
als autochthonen gesproken wordt.
Bovenstaande aanteekening geven wij voor hetgeen zij is, doch het volgende uittreksel
uit het I® Stuk van magnin’s GescMedJcundig overzigt van de Besturen in Drenthe, bl. 94
en 95, meenen wij dat, in verband met hetgeen'wij op bl. 296 in de noot aanteekenden
over de waarschijnlijke dagteekening van de St. Walburgskerk uit den Karolingischen tijd,
Groningen minstens met zekerlieid doet opklimmen tot den tijd van Karel den Grooten, en
dus tot aan het latere gedeelte der .8® of het begin der 9® eeuw; ter zake dan:
« Het grove of hooge wild stond onder des Keizers of Konings. vrede, en zonder eenen
vrede, welke zieh vrij ver uitstrekte, was zoodanig wild, waarop de Vorsten zeer veel prijs
stelden, niet te behoudeh. Het wild van minder belang genoot dezen Vrede niet, zoo dat
de läge jagt, namelijk die op hazen, enz. aan eens ieders eigendom verbonden bleef. Tn
die plaatsen, daar de Keizerlijke of Koninklijke Huizen of Paleizen ( Villae Imperatoria#
sive Jßegiae) stonden, hadden de Vorsten hunne Wildbanen, en daar het hooge jagtregt
alleen mögt worden verbonden aan zeker bepaald jagt veld, konde dit laatste niet wel anders
dan in de nabijheid van een der Keizerlijke of Koninklijke paleizen zijn gelegen,
als strekkende om de wildbaan te beschermen en in stand te houden.» Van zoodanige
39