
 
        
         
		sessenviertich  int  merck,  voir  tsestioh  stuuers  (1 ); den  haluen Eeael van tseuentioh  stucken  
 ende  een  halff  vierendeel  int  marck,  dertich. stuuers  (2);  den  Karolus  gülden  van  vieren-  
 tachtich  int  merck,  twintich  stuuers  (8);  t  gülden  Vlies  van  vijffendevijftichstehalff int  
 merck,  eenenvijflichste  halue  stuuer  (4);  den  grooteri  Eeael  van  Oisteniijck  van  sestien  int  
 marck,  acht  Karolus  guldens  ellef  stuuers,  die  halue  ende  vierendeelen  van  dyen  nae  adue-  
 nant  (5);  den  Nobel  mytter  roosen  van. tweeendartich  int  marck,  vier  Karolus  guldens  
 sestehalue  stuuer,  den  haluen  ende  vierendeelen  nae  aduenant;  den  Nobel  Henricus  van  
 sessendertdch  int  marck,  drie Karolus  guldens,  sestiendehalue  stuuers,  die halue  ende  vierendeelen  
 nae  aduenant  (6);  den  Vlaemschen  Nobel  oick  van  sessendartich  int marck,  drie  
 Karolus  guldens  dertiendehalue  stuuers,  'die  halue  ende  vierendeelen  nae  aduenant;  den  
 Ingelschen  Angelot  van  achtenviertich  int  merck,  seuenendevijftich  stuuers,  den  haluen  
 Angelot  nae  aduenant;  den  gouden  Leeuw  van  nègenenvijftich  int  marck,  vierenviertich  
 stuuers,  de tweedeelen  ende  derdendeelen  van  dyen  nae  aduenant  (7);  de  gouden  Eijder,  de  
 Ducaten  van  tseuentich  int  marck,  ende  die  Hungersche  Ducaten  van  negenendetsestich  
 int  merck,  negenendertich  stuuers,  den  haluen  van  dyen  nae  aduenant  (8);  den Castiliaen  
 van  finen  goude van vierenvijftichstehalfl’ int  merck,  eenen vijftich  stuuers;  den  Ducaet  van  
 Italien  ende  den  Sàluyt  van  tweeentseuentich  int  merck,  achtendedertich  stuuers,  die tweedeelen  
 van  denseluen nae  aduenant;  den  Andries  gdlden  van  vierendetseuentich int  marck,  
 negenentwintich  stuuers;  den  Guilhelmus  schilt  van  tweeentseuentich  int  merck,  negenen-  
 twintich  stuuers  (9);  ’t  Schhytken  van  drieentsestich  int  merck,  sesendertichstehalue  stuuers  
 (10);  den  Philippus  gülden  die  men  gemunt  ende  geslagen  heeft  herwairts,  zedert 
 (1)  Wij  lebten  deze  mnnt  voor  Bruland  m  Urdburg  afgebeeld  in  ons  werk  over  de  mimten  dier  lenden  (Haarlem  
 1851),  PI  XXIV,  N°  1  en  2;  poor  Gelderland  in  onze  Munten  der  Graven  en  Hertogen  van  Gelderland  
 (Haarlem  1852),  PL  XX,  X"  3.  In  Overijseel  zijn g   niet  geslagen  geworden.  'g  . 
 (2)  Zie  ons  Braband  en  Umlarg,  PI.  XXIV,  N « .S ,  en  onze  OeWertcle  Graven  en Hertogen,  PI.  XX,  No  4. 
 Voor  Overijseel zijn  ze mede  niet  geslagen.  ,   .  .  £ . '8H | 
 (3)  Zie  ons Breland  en  Idmtmrg,  PL XXIV,  N°  4  an  onze  Geld.  Graven  en Hertogen,  PL  XX,  » .   5.  ■ 
 (4)  Zie  ons  Sraband  en  Limburg,  PI.  XXXVI,  N°  1. 
 -  (5)  Zie Braband  en Umburg,  PI.  XVIII,  N® 1  en  4.  . . .   , 
 (6)  Over  den  Nobel  met  de  roos  en  den  Henricus-nobel,  Engelsche  mnnten,  handelden  wij  in  onze Munten  der  
 Graven  en  Hertogen  van  Geldgrlmd,  alsmede  in  die  der  Heeren  en  Steden  van  Overijssel.  Ook  over  vele  der  
 volgende mimten  raven  wij  aldaar  eenige  oplelderingen. 
 m  Wij  kennen  de  reden  niet,  waarom  deze  mnntsoort  in  halve  en  derie  dealen  gedeeld  werd.  ln  le t   Fran,  
 lische  tijdvak  lad men,  gelijk  lekend  is,  in  navolging  der  mnnten  van  hei lagere  Kük,  solidi  en  trientes  solidi,  
 sous  d?or  en  tiérs  de  sol Por. 
 (8)  De  halve  dtìkaten  waren  zeer, zeldzaam.  ~   , 
 (9)  Het  Gnilhehnns-sehilt  of  den  elingnaert  (klinkert)  hopen  wij  mede  te  deelen  m  onze Hunten  van Holland 
 en  Zeeland.  .  „   _   ATo  . 
 (10)  Het  schuitje  deelden  wij  mede  in  ons  Sraband  en  Limburg,  PI.  XVIII,. JN  4. 
 t  jair  van  seuenendetnegentioh,  van  vierendetseuentich  int marck,  vijffentwintich.stuuers,  
 den  haluen  dair  aff  nae  advenant  (1);  die  Philippus  Clinckaert van  zesendetseuentich  int  
 merck,  eenentwintich  stuuers  (2);  den  Louenschen  Pieter  van  sessendetseuentich  int  merck,  
 sessentwintich  stnuers  (8);  den  Predericus  ende  Bejersche  gülden  van  achtendetseuentich  
 int  merck,  eenentwintichste  halue  stuuer;  den  Arnoldus  gülden  van  tweeentnegentich  int  
 marck,  vijftiendehalue  stuuers  (4);  den  Postulaet  van  Bourbon  ende  mytten  Hundeken  van  
 zesendetachtich  int  merck,  seuentiendehalue  stuuer;  den  David  Vtrechtsche  gulderi,  ende  
 geen  anderen,  van  zesendetseuentich  int  merck,  vierentwintich  stuuers  (5);  den  gouden  
 Ouerlantsche  gülden  (6) ,  wair  off  die  fignren  geprint  zijn  (7 ),- ende  geen  anderen,  van  
 vijffendetseuentich  int  marck,  achtentwintich  stuuers;  die  oude  Croone  van  Yranckrijeke  
 van  tweeentseuentich  int  merck,  sessendertichstehalue  stuuer;  de  gouden  Croone  mytter  
 Sonnen,  mytten  Yercken  (8),  ende  ändere  gelijcke,  ende  die  gouden  Croonen  Pranciscus  
 van  vijffendetseuentich  int  merck,  sessendertich  stuuers,  den  stuuer  gereeckent  tot  twee  
 grööten  Ylaems. 
 Item,  ende  nyet  tegenstaende  dat  bij  der  ordonnantie  van  den  jare  vijftienhundert .ende  
 twintich,  ende  oick  bij  der  ordonnantie  onlancx  gepubliceert,  geseyt  is  geweest,  dat  alle  
 die  penninge  van  goude  hier  bouen  gespecificeert,  sullen  loop  hebben  ter  remedie  van  een  
 aesken,  des  nyet  te  min  om  zeeckere  redenen  ons  daer  toe  porrende,  ordonneren wij,  dat  
 alle  de  voorscreüen  gouden  penningen,  hier  bouen  bij  dese  ordonnantie  geeualueert,  loop  
 hebben  sullen  ten  remedie  van  een  duesken  (9)  opt  stuck,  ende  dat  bij  maniere  van  
 prouisie,  ter  tijt  toe  anders  daerinne  bij  ons  geordonneert  zal  worden. 
 Silvere  penningen:  Den  dobbelen  Karolus  van  finen  siluere,  die men nv  ter  tijt  slaet 
 (1)  Den  Filips- gülden  (heelen  en  halven)  voor  Sraband  en  Limburg  .beeldden  wij  af  op  onze Pl.  XXI,  onder  
 N° 1—7. 
 (2)  Zie  den  Filips-ldinkert  in  ons  Sraband  en  Limburg,  Pl.  IV,  Np 2. 
 (8)  Den  Leuvenschen  Peter  beeldden  wij  af in  de Munten  von Braband  en  Limburg.  Pl.. XV,  N° 6. 
 (4). Zie  deze  mnnt  afgebeeld  in  onze  Munten  der  Qrwoen  en  Hertogen  van  Gelderland, Pl. IX,  N° 1  en  2 (den 
 heelen  en  halven  rijdergvlien),  en  Pl.. X ,  N°  3—7  de  overige  goldens. 
 (5)  Deze  munt  van  Bisschop  David  van  Bonrgondië  hopen  wij  mede  te  deelen m  onze  Munten  der  Bitschoppen,  
 van  den Heer  en  de  Stad  Utrecht.  ' 
 (6)  De  Overlamdsche  guldens  zijn  de  Duitsche,  die  längs  den  Rijn  vervaardigd  werden. 
 (7)  Dat  wil  zeggen,  welker  afheeldingen  wij  in  placaten,  met  daarhij  gevoegde  Beeldenaars (alzoo  heetten  de 
 houtsneden),  algemeen  bekend  hebben  gemaakt. 
 (8)  Deze  zijn  de  Couronnes  P or  au porc  épie,  waarvan  men  de  af beeldingen  kan  vinden  in  de  werken  van  Le blanc  
 en  COMBROUSE.  • 
 (9)  Dit  wil  zeggen:  al  bepaalden  wij  vroeger,. dat  wij  slecbts  één  aas  remedie  op  deze  stokken  toekenden,  d.  i.  
 dat  ze  slecbts  een  aas  te  ligt  mogten  zijn,  zoo  willen  wij  ze  thans  toelaten,  al  zijn  ze  twee  azen  te  ligt  (een  
 (duesken  of  denzeken,  deux  as).