
 
        
         
		van  Friesland  noemde  en  zieh  ook  als  zoodanig  gedroeg,  en  den  Bisschop  van  
 Utrecht, mede  omtrent  het  beheer  van  Friesland,  in  1:204  gesloten  (zie,  onder  
 anderen, schwa rtzenberg  , 1 , 82),  wordt tevens gesproken van  een gemagtigden  
 Graaf,  van  een Mmtmeester,  van  Tollenaars,  van  Schouten,  enz.,  die  zij  beide  
 in  Friesland zouden  zenden;  Br  bestaan  echter  geene  sporen  van  zniver  Friesch  
 geld  uit  die  dagen;  men  vond  toen  alieen  Hollandsch,  Utrechtseh  en  Geldersch  
 in  het  noorden  onzes  vaderlands. 
 Het  gelukte  Olivier,  Scholasticus  der  kerk  te  Keulen,  die  in  1213—14 op  
 last  van  Paus  Innocentius  III  in  Westphalen,  Friesland  en  Braband  het  kruis  
 predikte,  d.  i.  tot  eenen  nieuwen kruistogt  aanspoorde, de menigte met zulk eene  
 geestdrift  te  bezielen,  dat,  volgens  zijn  eigen  schrijven  aan  eenen kruisvaarder,  
 den  GrAaf  van  Namen  en  deszelfs  gemalin,  50,000  Friezen.,  waaronder  8000  
 schildknapen  en  1000  gehamaste  ridders,  het  kruis  aannamen  [d ir k s   bl.  222].  
 Hij  liet  ook  bussen  in  de  kerken  plaatsen  om  geld  op  te  zamelen  voor  dezen  
 kruistogt,  gelijk  ubbo  emmius   ons  verhaalt.  Deze  bussen  waren  uitgeholde  
 stukken  hout,  en met  ijzeren  banden  voorzien.  De  verzamelde munten  -kunnen  
 11 og  geldstukken  van  Egbert  II  geweest  zijn,  doch  verder  waren  het  voorzeker  
 ook  Hollandsche  denarien  en  obolen,  die  in  deze  bussen  geworpen  werden. 
 De  Friezen,  die  het  kruis  hadden  aangenomen,  volbragten  in  1217  en  vol-  
 gende  jaren  hunne  gelofte. 
 De  Friezen  alieen  vertrokken  op  80  kielen.  Bij  Lissabon  telden  zij  er min-  
 stens  86,  volgens  ma tth a ed s   [bij  d ir k s  ,  bl.  236;' zie  ook  bl.  240],  Zij  
 maakten  de  helft  van  de  gezamenlijke  vloot  der  kruisvaarders  uit. 
 Te Cadix  werd  door  de  ruwe  Friezen  alles  geplunderd  en  het  overige  daarna  
 vemield.  Men  behaalde  er  eenen  grooten  buit. 
 Ook  ten  jare  1223  beval  Olivier,  bij  eene  vemieuwde  kruisprediking,  dat  
 er  in  iedere  kerk  eene  bus  zoude  geplaatst  worden,  terwijl  de  Priesters  eenen  
 aflaat  van  tien  dagen  aan  hen  zouden  verleenen,  die  naar hun vermögen gaven. 
 In Mei  1227  verliet  er  onder  anderen  een  scbip  de  kusten  van Friesland, dat  
 aangekocbt  en  uitgerust was  ten  behoeve  van  minvermogenden,  uit  de  bijdragen  
 van rijke mannen en  vrouwen,  en wel voor bijna 2,000 marken  [d ir k s ,  bl.  299],  
 In  1247  kwam  een  Minderbroeder  Monnik,  uit  het  gebied  van  Rome,  die 
 zieh  Reinoud  noemde,  in  gezelschap  van  nog  een  ander  van  de  zelfde  orde,  in  
 Friesland  en  toonde  brieven,  aan  zekeren  Reinoud  door  den Paus gerigt, waarin  
 deze  dringend  verzoebt,  om  aan  hem  den  inhoud  der  bussen,  het  gestörte  ten  
 behoeve  van  het  kruis,  alsmede  de  legaten,  bij  testamenten  van  overledenen,  
 ter  bevordering  der  kruistogten  gemaakt,  ter  hand  te  stellen,  daar  zulks moest  
 strekken  om  de  onkosten  van  den  Paus  te  dekken.  Maar  Sikke,  Deken  van  
 Farmsum,  en  de  Edelen  des  lands  «voor  de  Friesche  vrijheid,«  zegt menco,  
 pal  staande,  weigerden  zulks  ronduit,  zeggende,  dat  dit  geld  bewaard  zoude  
 worden  ten  behoeve  der  arme  pelgrims  of  kruisvaarders,  die  uit  Friesland  met  
 den  algemeenen  kruistogt  (d.  i.  als  de  anderen  optrokken)  zouden  trekken. 
 De  Minderbroeder  Wilbrand  bragt  in  1247  veel  geld  aan  den  Paus  uit  
 Friesland,  dat  ten  behoeve  der  kruistogten  gegeven  was  [d ir k s ,  bl.  3Ö4], 
 Alzoo  is  bij  deze gelegenheid weder veel numerair uit Friesland vervoerd.  Het  
 is  dus  niet  zonderling,  dat er  in  dat  gewest  zelf zoo weinig  oud-Friesche munten  
 uit  den  schoot  der aarde  zijn  voor  den dag gekomen, doch wel Hollandsche, Fran-  
 sche, Ylaamsohe en andere munten uit het' laatst der dertiende en volgende  eeuwen. 
 In  1248  was  er  in  Friesland  gebrek  aan  geld  om  zoo  dadelijk  weder  ter  
 kruistogt  te  kunnen  gaan. 
 Omstreeks het  jaar  1260  raadt  zekere  broeder  Thomas,  van  de  orde  der  Pre-  
 dikheeren,  aan  de  Friesche  vrouwen  aan  om  niet  meer  naar  het  Heilige  Land  
 te  gaan;  haar,  die  het  kruis  reeds  hadden  aangenomen,  vermaant  hij,  om niet  
 over  zee  te  steken,  maar  met  haar  reisgeld  liever  hare  medekruisvaarders  bij  
 te  staan,  of  bet  met  eenen  vertrouwden  persoon  naar  bet Heilige Land te  zenden  
 ,  of  eenige  plaatsvervangers  hiervoor  te koopen.  Bovendien  verzoebt  hij  de  
 Friezen,  wel  zorg  te  willen  dragen,  dat  zij,  die  voor  tien'  of  meer  jaren  het  
 kruis  hebben  aangenomen,  die  gelofte  vervullen,  of,  geldige  redenen  tot  ont-  
 slag  hebbende,  zieh  vrijkoopen,  terwijl  hij  ten  slotte  deze laatsten,  als  ook  de  
 vrouwen,  den  zelfden  aflaat  hunner  zonden  verleent,  als  hadden  zij  in  persoon  
 het  Heilige  Land  bezocht  [ d ir k s ,  bl.  307]. 
 In  1268  werd  ten  gevolge  van  den  boogen  nood  in  het  Heilige  Land  het  
 kruis  in  Friesland  op  nieuw  gepredikt,  vooral  door  Edmundus,  Vicaris  van  
 den  Utreohtsohen  Bisschop,  en  naderhand  door  Boudewijn,  wij-Bisschop  van