
vermeldt daarentegen, dat de stonnvloed van 1290 de sluis te Oterdum weg-
aloeg, en dat in 1299 de dijken van Reide verwoest werden.
Het toeslijken der haven van Westeremden veroorzaakte eenen veranderden
loop der Fivel, ’t welk aan het dijkwezen en den waterstaat in Fivelgo eene
geheel andere rigting gaf. Het verkeerde die bloeijende havenplaats in een gering
dorpje ; uit haren ondergang of in hare plaats trad weldra het naburig dorp
Appingedam als bloeijende stad te voorschijn, met veel handel en begunstigd
met privilegien. Minder groot waren de veranderingen, welke door natuur en
kunst in Hunsego werden aangebragt. De verlegging der Hunze door de stad
Groningen was zeer bevorderlijk voor den bloei van den handel der stad; voor
de landstreek was die nogtans minder belangrijk (1).
De toenemende aanslijking van de Lauwers heeft, gelijk wij boven reeds
zagen, benevens de daarvan ingedijkte landen, het westerkwartier van Groningen
geheel veranderd. De vroeger zoo breede riviermond is toegeslijkt, en thans in
vruchtbare landerijen herschapen. Aan de natuurlijke wateren werd door ver-
gravingen een andere loop gegeven ; sluizen aangelegd ; nieuwe kanalen en- vaar-
ten gegraven. In andere streken van Groningen daarentegen vervormde de
Natuur het land in water, en wierp in latere eeuwen weer ’t slijk op, dat de
nijvere hand des menschen in kostelijke landen herschiep. In het tegenwoor-
dige Oldambt sloopte de zee van tijd tot tijd het land, ’t welk voor den Dollard
heeft plaats gemaakt.
Gedurende het eerste deel van dit tijdvak, d. i. tot ongeveer het midden der
kruistogten, was de bevolking nog in vrijen en onvnjen verdeeld, de eersten
weder in edele en gewone vrijen en vrijgelatenen, de onvrijen in slaven, lijf«
eigenen, hoorige of eigenhoorige lieden en liten genoemd. De slaven werden
door de Germanen in het algemeen niet hard behandeld. Onze onbe-
schaafde voorouders bewezen in dit opzigt meer menschelijkheid en zachtheid
te bezitten dan de fijn beschaafde Romeinen en Grieken. Bij de Germanen
moesten de slaven drie dagen in de week voor den heer arbeiden; de overige,
{ J ) D i j k e m a , b l . 1 6 3 , 1 6 4 .
benevens de zondag, was voor hen; soms werkten ze slechts eenige dagen in
het jaar. De slavenstaat was desniettemin zwaar en hard, daar zij v a n ’t regt
waren beroofd, ’t welk de Natuur aan elken sterveling heeft geschonken: de
vrijheid. Daarenboven werden zij ook geenszins als personen, maar als zaken
beschouwd, en waren diensvolgens handelsvoorwerpen. Op het dooden van
een slaaf was eene geringere boete gesteld, dan op dat van een vrije. Ben’ slaaf
was het mede niet geoorloofd in ’t geregt als getuige op te treden. Door de
deelneming aan een kruistogt werd, gelijk we boven reeds zagen, een slaaf vrij.
Zoo verkregen duizenden de vrijheid. In volgende eeuwen is d ie , het Christendom
schandvlekkende regtsverkrachting des naasten, van lieverlede buiten gebruik
geraakt. Het mag te regt bevreemden, dat de slavernij in ons vaderland bij
geene wet uitdrukkelijk is afgescliaft geworden (1).
De vrijen en vrijgelatenen, die fortuin gemaakt hadden, woonden in t
algemeen op het land, alwaar ze betere woningen bouwden, en zieh later
tot den zoogenoemden adelstand verhieven. Zulks komt echter eerst in de
14e eeuw voor. De vrijgelatenen waren meerendeeis pachtboeren der kloosters
en sommigen van de vermögende wereldlijke goedsbezitters. Vele vrijgelatenen
en slaven begaven zieh ook naar de stad Groningen, alwaar zij als poorters
hunne- vrijheid verwierven. (In 1236 schonk Keizer Frederik II aan elk lijf-
eigen, die in eene keizerlijke vrijstad ging wonen, daardoor de vrijheid.) Deze
staat van zaken leidde echter tot de vestiging der gemeenten en van de gilden.
De geestelijken stelden in deze tijden vooral de wetten op, waardoor zij dan
ook bijzonder i n ’t belang van hunnen stand hebben voorzien. De invoering en
uitbreiding van het Tiendregt, benevens eene menigte andere bepalingen, die
der geestelijkheid regten of schenkingen verzekerden, getuigen daarvan (2). Ten
gevolge van het een en ander is het Kanonieke regt ingevoerd geworden. Het
Romeinsche regt schijnt in Groningerland niet in gebruik te zijn geweest, en
ook geen tint a a n ’t Ommerlander Landregt gegeven te hebben ; wel zijn er in
( 1 ) Zie de bij d i j k e m a , bl. 1 6 5 , aangehaalde Verhandeling van Mr. h. p i c c a e d t : Bre*
vis Seroituiis, quae oHm in JProvincia Groningana exstitit conspectus, Gron. 1 8 4 3 .
( 2 ) D i j k e m a , b l , 1 6 6 .
44