
der 11« eeuw, noemt Kvelingo het grootste Graafschap van Friesland, hetgeen
a l t in g (1) doet gissen, dat die Schrijver het oog had op alle de landen tus-
sohen de Eems en de Lauwers, even gelijk hij het Graafschap van JEemsland
uitstrekte tot aan de Jade.
Het tegenwoordige Kvelingo bevat, behalve Appingedam en Delfzijl, 34 dorpen.
Over den ouden toestand des lands leze men het Handboek der Middelneder-
landsche Geographie van Mr. l . p h . c . v a n d e n b e r g h (Leiden 1 8 5 2 , b l. 131
en 132) alsmede Dr. a. a c k e r s t r a t in g h , Aloude Staat en Gesch. des Voderlands,
11“ Deels 2® Stuk, in het zelfde jaar (te Groningen) uitgegeven, bl. 129__
136; zonderling genoeg, als daar beide Schrijvers bijna het zelfde behandelen.
Op de vz. der munt ziet men, als op alle Toursche grooten, eene kerk of
kerkportaal met de woorden
■5« mvRonvs c i v i s
daarom; alles binnen eenen parelrand, die weder omgeven is met eenen als ge-
borduurden rand, bevattende schildjes, waarop lelien.
Op de kz. bevindt zieh een Karolingisch krui3, omgeven door twee rijen
omschriften. In de binnenste rij staat:
>J< MOHEWK FIVIiGOE
en in den buitenrand leest men:
BHEDIGmV : S I * : HOGiS : OKI: HBII IfjV • XRI.
Z. weegt 1,45 w. Z5 , daar ons slechts twee exemplaren dezer munt zijn
voorgekomen; de eene in de beroemde Verzameling van den Staatsraad von
r e ic h e l te St. Petersburg; de andere berust in onze eigene Verzameling, waarin
ze kwam uit een zeer klein Muntkabinetje in Zuid-Holland, terwijl wij in al de
Verzamelingen in de Provincie Groningen er niet eene enkele aangetroffen hadden.
Wij gaan over tot de munten van Selwerd.
Selwerd was oudtijds de naam eener landstreek ten noorden der stad Groningen
en ook van het stadsgebied derzelve, tusschen de beide rivieren de (rude
Hnnse en mule A a , waardoor het van Hunsingo gescheiden was, Welks Heeren
(1) Notitia Germ. Inf. L. II, p. 35,
hier een sterk slot hadden, en zieh schreven Heeren van Selwert, zijnde onder
dien naam als een geslachtsnaam bekend. Doch ten jare 1283 werd het ver-
eenigd met het Gooregt, onder bestuur der Heeren van Groenenberg. Daar
vervolgens de Heeren van Selwerd die van Groenenberg in alle hunne goederen
en waardigheden opvolgden, gaven zij ook den naam van Selwerd aan de geheele
uitgestrektheid van het Gooregt, zoodat dikwerf de beide landstreken als een
geheel voorkomen.
De Selwerd’s waren, ten opzigte van het bestuur over Groningen, erfelijke
leenmannen of praefecten van de Utrechtsche kerk; doch deze waardigheid werd
door het huwelijk van Ida van Selwerd; de laatste van haar geslacht, met
Herman van Koevorden, in 1 3 6 0 , overgebragt in het bezit der Heeren van
Koevorden.
Door dezen Herman van Koeverden, als Heer van Selwerd, moeten de munten
geslagen zijn, die wij zoo dadelijk gaan beschrijven. De arenden en leeuwen
toch, die op twee derzelve voorkomen (1 ), alsmede de type der munten bren-
gen haar tot dien tijd.
De Heer. . . . [Mr. h . o. e e it h ] in het artikel Selwerd, bl. 339 van v a n
d e r a ä ’s Aardr. TVoordenb. der Nederl. over de 2e en 3« onzer munten, die
hij, hoewel niet numismatisch juist, beschrijft, handelende, zegt omtrent de
daarop voorkomende twee arenden en even zoo vele leeuwen: » Is welligt het
a eene dezer wapens dat van Karel van Egmond, Hertog van Gelder, en het
ii andere dat van zijn Hertogdom, en dus deze Selwerder munt geslagen tus-
//sehen 1514 en 1 5 3 6 , gedurende welk tijdvak hij door Groningen als Beiz
schermheer aangenomen was?» Doch te regt laat hij dadelijk daarop volgen:
» Maar Gelderland had reeds veel vroeger twee tegen elkander opklimmende
» leeuwen met eene scheiding tusschen beide, terwijl er in Karel’s wapen in het
» geheel geen arend te vinden is.»
(1) Onder anderen even eens, doch in andere rigting, geplaatst op eene mnnt van Kei-
noud III (zie onze Afdeeling Vrenthe, PI. XXI, N" 14), en de arend, van volkomen den
zelfden vorm, op eene munt van Heer Jan van Koevorden (zie' mede aldaar, PI. XXII,
N’ 18).