
 
        
         
		ringers  vreesden  de  gevolgen  van  dezen  a a n v a l  minder;  daar  de  ondervinding  
 had  geleerd,  dat  het  vruchtelooa  was  zoo  vele benden in  het  open  veld te  be-  
 strijden,  hield  men  zieh  nu,  naar  den  vroegeren  raad  van  den  Patestaat  Ju-  
 winga, meer  in  de  steden  op,  en  trachtte  deze,  waaronder  zieh ook Leeuwarden  
 bevond,  te  versterken  (1).  Het  Hollandsohe leger  trok  alzoo  onverhinderd  door  
 Gaasterland,  doch  vond  niet  verre  van Hindeiopen  vele  Friezen  verzameld,  die  
 eene poging wilden  doen  om  Staveren  te  beschermen.  Zij werden echter na een  
 hevig  gevecht  verdreven,  en  nu trok men  naar  Staveren, waarin  zieh  eene me-  
 nigte  volks had  verzameld.  Langer  dan  drie weken werd  deze  stad  vruchteloos  
 belegerd,  en  gaf zieh  niet over voor  dat  de  aanzienlijkste Edelen  van  Ooater-  en  
 Westergo met Willem  van Oostervant in  het  leger  een  verdrag  hadden  gesloten,  
 waarbij  ze  zijnen  vader  wel  tot  Heer  aannamen,  en  hem  toestonden  sloten  en  
 bürgten  in  het  land  te  bouwen  en  overheden  aan  te  stellen;  doch waarbij  ze  
 tevens  uitdrukkelijk bedongen,  dat  de  Friezen  hunne  goederen  vrij  zouden  blij-  
 ven  bezitten;  dat  zij  tot  geene  heirvaart  buiten  ’s lands  zouden  verpligt  zijn;  dat  
 hun  veiligheid  van  personen  en  goederen  verzekerd  werd;  dat  ze  hun  nationaal  
 regt  zouden  behouden,  enz. 
 Eerlang  werd  dan  Hertog  Albrecht  van  Beijeren  door  geheel  Friesland  als  
 Heer gehuldigd,  bij  uitvoerige  zoen-  en huldebrieven.  Op  verscheidene plaatsen  
 liet  hij  kasteelen  bouwen  tot  bedwang  van  het  land;  naar  Hollandsche  wijze  
 stelde  hij  er Schonten,  Baljuwen  en  Schepenen  aan,  begiftigde  vele  aanzienlijke  
 Edelen met  goederen,  en  deed hij ook daardoor werkelijk pogingen, om in Friesland  
 het  leenstelsel  in  te  voeren.  Hierin  en  in meerdere  bepalingen  van  zijnen  
 zoenbrief week hij  af van  het  eerste verdrag  van  aanneming,  en  van  daar  al da-  
 delijk  tegenstand  en  verzet  van het  volk,  die  zieh  reeds  in  het  begin  van  1399  
 openbaarde- (2).  Die  schending  van  het  verdrag  was  den  vrijheidminnenden  
 Friezen  even  onduldbaar  als  al  de blijken  van  overheersching;  en inderdaad wer-,  
 den  eerlang  de  kasteelen  door  het  volk  gesloopt,  de  ambtenaren  verjaagd  en  de  
 bezettingen, behalve uit Staveren, verdreven.  Te vergeefs zond de Hertog nieuwe  
 benden uit  de Hollandsche  steden  naar  Staveren,  dat  door  de  Friezen  krachtig, 
 (1)  Zie  de  plaatsen  bij  sikhotf,  bl.  118. 
 (2)  Zie  de  bewijsplaatsen  bij  e ekhoff,  bl.  119  nouL 
 doch  zonder  vrucht,  werd  aangevallen.  Te  vergeefs  trachtte hij  bij  een’  naderen  
 zoenbrief  door  günstiger  bepalingen  omtrent  het  vrij  en  onbezwaard  bezit  der  
 eigendommen,  de  schattingen  en  regten,  de bezwaren  der Friezen,  weg  te  ne-  
 men.  Heeds  was  het  gansche  land  tegen  het Hollandsche  gezag  ingenomen  en  
 gewapend.  Voor  de  derdemaal  schreef  hij  in  Julij  1400  eene  algemeene  heirvaart  
 tegen  de  Friezen  uit,  en  werden  al  zijne  ridders  en  leenmannen,  steden  
 en  dorpen  in Holland  en  Zeeland,  ja  zelfs  in  Utrecht,  aangeschreven,  hem  ten  
 spoedigste  met  -550  galeijen  en  een  bepaald  getal manschappen  te  hulp  te  körnen. 
   Doch ook deze  togt  liep weder  vruchteloos  af,  daar  het  leger,  onder aan-  
 voering  van  Graaf Willem  van  Oostervant  te  Staveren  geland, wel  de  zeekust  
 längs  trok,  met  de  Friezen  schermutselingen  hield  en Dokkum  innam;  doch  te  
 magteloos  was  om  het Hollandsche gezag  te  herstellen, waarom  het  eerlang te-  
 rugtrok,  nadat  al  de  pogingen  om  ’s Graven  gezag  ook  in  Groningen  te  ves-  
 tigen,  mede  verijdeld  waren. 
 Het  is  ons  niet  geblekeh,  dat  er in  deze  dagen  door  den  Hollandschen Graaf  
 in  Friesland  gemunt  is geworden.  Misschien  heeft  zulks  wel  te  Staveren  plaats  
 gehad  (1),  doch  hadden  de munten  geen  bijzonder  onderscheidend  kenteeken. 
 In weerwil  van  zoo  herhaalde teleurstellingen  en aanzienlijke opofferingen, was  
 de  oude  Hertog den  strijd toch  niet moede.  In  Junij  1401  schreef hij  in  Holland  
 en  Zeeland  een  dubbele  en  driedubbele  heirvaart  uit,  om  hem  te  hulp  te  
 komen  met  gewapende  mannen  en  sterke  gravers met  schop  en  spade  en  piek  
 en  boog,  ten  einde  daarmede  een  togt  te  doen  naar  Staveren,  om  de  twee  kasteelen  
 te  voltooijen, welke  hij  er  begonnen was,  tot  versterking  der stad te doen  
 bouwen  (2).  Doch  dat was  ook  zijne  laatste  poging  tot  het  bedwingen  van  een  
 land,  dat  getoond  had  zieh  niet  te  willen  onderwerpen.  De  uitputting  zijner  
 geldmiddelen  (zoo  blijkbaar  aan  het  allerlaagst gehalte  zijner  munten,  dat  alle  
 palen  te  buiten  gaat)  en  de  mindere  gewilligheid  der  Hollandsche  Edelen  en 
 (1)  Genoegzaam  alle  oude Archieven  der  stad  zijn  der  vernietiging  prijs  gegeven  gewor-  
 den,  en  dat  nog  wel  in  onzen  leeftijd! 
 ( 2 )   E e k h o f f   g i s t ,   t .   a .   p .   b L   1 2 0 ,   d a t   h e t   i n   1398  g e s t i c h t e   k a s t e e l   d u s   t o e n   v e r -   
 w o e s t   w a s .