
 
        
         
		in  1284  en  het  laatst  in  1315  vermeid  vinden,  zijn,  gelijk  men  ziet,  van  
 verschillenden  Stempel. 
 N°  1— 5  hebben  op  de  vz.  het  hoofd van den Koevordschen Heer,  onderling,  
 hoewel  niet  bijzonder  veel,  in  gedaante  verschillende.  Het  omschrift  der  drie  
 eerste  is ,  na  een  roosje: 
 .  MOßEWTi  . I$OVORD  
 (NB.  de  gelijkt  veel  op  eene  R ,  waardoor  de  buitenlandsohe  Numismatici  
 dan  ook,  veelal  ROVORD  lezende,  het  spoor  bijster  geraakten). 
 N°  4  is  geheel  versprongen. 
 N°  5  heeft: 
 MOUSWTS 8 aO V SR D ' 
 Op  de  kz.  van  alle  vindt  men  een  gevoet  kruis,  dat  het  veld  der munt  in  
 vier  gelijke  deelen  scheidt.  Tusschen  drie  beenen  ziet  men  bij  N°  2— 5  vier  
 roosjes  (de  N°  1 ,   zonder  roosje,  is  waarschijnlijk  de  oudste),  even  als  op  de  
 muntjes  der  Hollandsche  Graven.  Het  omschrift  luidt: 
 REU  1  OOO  |  IMS  |  OVO. 
 Eene  verkorting  van:  Benoldi  Domini  Kooordensis. 
 Deze  muntsoort  i s ,  zonder  roosje,  afgebeeld  bij  g r o t h e  ,  Blätter fü r   Münzkunde  
 ,  IV ,  PI.  IX ,  N°  2 1 6 ,  die  echter met  de  muntplaats  in zijne beschrijving  
 bl.  56  geen  raad  weet,  als  lezende  hij  ROVO  voor  Y fiVO .  Het moneta  Kovord  
 rondom  des  Heeren  beeldtenis  op  de  v z .,  waar  anders  de  n a am   van  den  Heer  
 te  vinden  is ,  schijnt  ons  op  eenen  tijd  te  wijzen,  waarin  men  zieh  de  muntge-  
 regttgdheid  schoorvoetende  toeeigende.  Het  is  ons  nergens  gebleken  dat  de  Heer  
 van  Koevorden  ooit  het  muntregt  bezeten  heeft. 
 Op  de  N°  5  luidt  dat  omschrift: 
 R 0 I   |  IM2S  |  IilD  |  S  8 GCO. 
 Wij  hebben  N°  4  laten  afbeelden  om  eens  te  doen  zien,  tot  welk  eene  ver-  
 warring  eene  minder  naauwkeurige,  of  liever  zorgelooze,  beziging  der  Stempels  
 aanleiding  kan  geven.  Men  ziet  toch  op  de  vz.  een  been  van  het  kruis  des  
 Stempels  der  k z .,  en  op  de  kz.  weder  van  boven  de  slotletter  van  het  woord  
 moneta  en  de  eerste  letter  van  Kovor  daarop  volgende. 
 De  muntjes  wegen  alle  ongeveer,  meer  of  min,  0,25  w. 
 N°  1  vonden  wij  in  het  Koninklijk  Kabinet  (twee  exemplaren),  alsmede  in  
 de  Verzamelingen  van  den  Heer  j .  a .  St r ic k e r   te  ’s Gravenhage,  den  Kolonei  
 o e   r o u e   v a n   w ic h e n   te  Nijmegen  en  den  Hoogleeraar  ser r tjr e   te  Gend. 
 N°  2  berust  in  het  Koninklijk  Kabinet,  in  de  Verzamelingen  der  Heeren  
 k e e r   te  Amsterdam  en  St r ic k e r   te ’s Gravenhage. 
 N°  3  in  het  Koninklijk Kabinet, alsmede  in  de  Verzameling  van  den  Heer 
 s t r ic k e r   te  ’s Gravenhage. 
 N°  4  in  de  Verzameling van  Dr.  m u n n ic k s   v a n  c l e e f f   te  Utrecht. 
 N°  5  in  de  Verzameling van  den  Heer  k e e r   te  Amsterdam. 
 Vele  van  de  vermelde  muntjes  behooren  tot  die  soorten,  welke  in  vroegere  
 jaren  aan  hunne  bezitters  zelve  niet  als  Koevordsche  bekend  waren,  en  welker  
 bestaan  men  zelfs  niet  kon  vermoeden. 
 Deze  muntjes  hebben  de  type  der  deniers  van  de  Hollandsche  Graven  
 Floris  IV  en  V ,  alsmede  van  die  van  eenige  der  oudste  Graven  van  Gelderland, 
   en  .der  Vorsten  van  Braband,  Gulik,  Loos  of  Loon  en  Heinsberg,  uit  
 den  zelfden  tijd. 
 Eens  voor  al  geldt  hier  de  opmerking,  dat  de  type  van  genoegzaam  alle Koevordsche  
 munten,  welke  wij  tot  dus  verre  mogten  ontdekken,  slaafsche  navol-  
 gingen  zijn  van  de  verschillende meest  gangbare  muntsoorten  der  Nederlandsche  
 Vorsten  uit  de  13e  en  14e  eeuwen.  Zulks  had waarschijnlijk plaats  om des handele  
 wille,  en  geeft  misschien  eenig  bewijs  voor  eenen  vroegeren  aanzienlijken  
 handel  te  Koevorden ,  die  zieh  overigens mede  uit  de  geschiedboeken  laat  vermoeden. 
   Ook  schijnt  uit  die  zelfde  nabootsing  van  typen  te  blijken,  dat  Kuinre  
 in  de  middeleeuwen,  vooral  in  de  13e  en  14®  eeuwen,  handel  gedreven  heeft.  
 Ook  hier  bootste  men,  gelijk  wij  in  onze Afdeeling'' Munten  der Heeren  en Steden  
 van  Overijssel  (Haarlem  1854)  aangetoond  hebben,  de  Sterlingen  der  Engel-  
 schen,  alsmede  de  grooten  en  deniers  van  Braband  en  Viaanderen  na. 
 De  onder  N°  6  afgebeelde  mimt,  een  dusgenaamde  denier  of  zilveren  penning  
 ,  behoort  tot  het  einde  der  13e  of het  begin  der  14®  eeuw,  en  heeft  op  de  
 vz.  de  ook  op  de munten  van Braband  en  Limburg  en  Kuinre  voorkomende  type  
 van  eenen  klimmenden  leeuw  in  een  bijna  driehoekig  wapenschild.  Omschrift :  
 MOH  o  I  EW2ÎIS  «  I  » OVOR o