
TTXffiO I * 22 * K221E j 2£IiI * D | 121'* 1506.
Z. weegt 2,8 w. en is van Z5, daar de munt ons niet anders dan in de Ver-
zamelingen der Heeren b l o e h b e r g e n sa n t c e en h . c . sc h e t sb e r g te Leeuwarden
is voorgekomen.
Niet lang duurde het bestaan der Saksische Munt te Leeuwarden. Toen
Hertog George in 1515 aan Hertog Karel van Oostenrijk zijne regten op Friesland
verkocht, en dit Gewest onder hot bewind van den later zoo beroemden
Keizer Karel V kwam, bestond er geene Munt in Friesland meer (1).
Het schijnt dat de Munt te Leeuwarden tusschen 1511 en 1512 verloopen is.
W in s em iu s verhaalt ons althans ( 2 ) op dit laatste jaar, dat niet lang voor dien
tijd uit Leeuwarden was gebannen een Muntmeester, met name h e r a , die
kwaad geld geslagen had. Zonder twijfel is deze de zelfde, als de door Hertog
George aangestelde h e r a v o t d e s , zie boven bl. 147.
De korte duur van deze Munt is dan ook oorzaak dat de in dezelve geslagene
mUnten thans hoogst zeldzaam zijn. De schaarschheid van munt, vooral van
kleine munt, nam daardoor zeer toe, en zulks gaf aanleiding, dat de Afgevaar-
digden der Staten van Friesland, iu 1526, aan de Hertogin Margaretha, de
Prinses-Gouvernante der Nederlanden, te Brussel residerende, verzochten, dat
er in Friesland eene Munt mögt worden opgerigt, vooral tot het slaan van kleine
zilveren stukken.
Doch zien wij, alvorens verder over de muntzaak te handelen, hoe de alge-
meene toestand van het land in deze dagen was.
Toen Karel in 1515 Heer van Friesland geworden was, zond hij Graaf Floris
van Egmond als zijn Stadhouder derwaarts,, om bezit van het land te nemen.
Doch de Geldersche krijgsbenden van Hertog Karel van Egmond hadden zieh,
schijnbaar tegen de Saksische overheersching en ten behoeve der Friesche vrij-
heid strijdende, langzamerhand van zulk een groot gedeelte van Friesland meester
gemaakt — daarbij de ingezetenen steeds beroovende en uitputtende — dat
(1) Eekhovf, Beszhrijving van Leeuwarden, I , bl. 148.
(2) Chronique, bl. 409, aangehaald door Mr. j. d ir k s in de vrije Fries, V , bl. 190.
alleen de steden Leeuwarden, Harlingen en Franeker (de meest van Gelderland
verwijderde), benevens slechts de acht noordelijkste der dertig Friesche griete-
nijen, de zijde van Karel kozen en hem huldigden. Het was derhalve o'nver-
mijdelijk, dat er eene groote krijgsmagt uit Holland gezonden werd, zoowel om
zijn gezag in die deelen te beschermen, als om het in de andere uit te breiden
en de Geldersche benden te bestrijden en te. verdrijven. Zulks was evenwel
zeer moeijelijk; want de Geldersehen hadden zieh zoo vastgenesteld, en wisten
de ingezetenen door allerlei fraaije beloften zöodanig tegen het gezag van den
Hollandschen Graaf in te nemen, dat Friesland gediirende de eerstvolgende jaren
op mqsmo (en het had reeds zoo dikwerf vroeger plaats gehad) al de eilenden van
een binnenlandschen oorlog, van plundering, brand en moord te verduren had.
Watervloeden, een gevolg van talrijke verzuimen, die weder het gevolg waren
van binnenlandsche tweespalt, en hongersnoöd verzwaarden nog de rampen, die
de Friezen moesten lijden, omdat twee magtige Torsten streden over het regt,
wie hunner hen zou besturen.
Eerst. nadat de aan Egmond opgevolgde Stadhouder, Willem van Roggendorf
(1517) (1), in 1521 vervangen was door George Schenck, Vrijheer van Tou-
tenburg, werden er krachtiger maatregelen genomen ter verdrijving van de Gel-
derschen. De stad Sneek, die zoo lang hun zetel was geweest, werd in 1522
door hen verlaten; Dokkum en Bolsward gingen in het volgende jaar over, en
in 1524 kwam geheel Friesland onder het gezag van Keizer Karel, die zieh
nu, even als in Overijssel en elders, niet lang daarna (2) bij traktaat verbond,
der Friezen land, vrijheden en regten te beschermen, en als Erfheer hen te
doen besturen, tegen het genot van geene hoogere belastingen, dan die vroeger
onder de Saksische regering waren toegestaan' (3),
(1) Onder dezen schijnt er reeds over gedacht te zijn om eene afzonderlijke Munt voor
Friesland op te rigten. Wij lezen toch post alia in een stuk van 18 February 1517 in
het tweede Deel van het Frieseh Chartertoeb, bl. 847:
«Mattheus Zwaen heeft commissie op dat Wairdeynscip van der Munten, in dato den
xviijen Februar'ij, Anno XWXTII.»
(Bit het 1 ® Privilegiboek ’s Hofs van Friesland, fol. 44.)
(2) Overijssel kwam met Utrecht op 1 2 Februarij 1528 aan Keizer Karel.
(3) Eekhoit, GescMedenis van Friesland, bl. 149.