
 
        
         
		Koninklijk  Kabinet  te Koppenhagen ;  het  andere was uit de  beroemde Verzame-  
 ling  van  den  Graaf  w e l z l -  von  wellenheim  te  Weenen  voor  het  Friesch  
 Genootschap  van  Geschied-,  Oudheid-,  en-■ Taälkunde  aangeköcht  geworden. 
 De  Heer  d irk s  handelde  over  dezë  muntjes  op  volgende  wijze,  meerendeeis  
 in  het  Tijdschrift  de  vrije  Fries,  D.  IV ,  bl.  339—349: 
 »Hoogst  opmerkelijk  is  hier  de  overeenkomst  met-den  naam-van  Frieslands  
 hoofdstad  Lemwarden,  nog  heden  ten  dage'in  de  Friesehe  landtaal  TAuvert  
 gehecten.  Dat  het-wöord VSRT  toch hier weder,  eveh als op  de beide- munten  
 van  Bolsward WERT  of WER,  ons  woord  weerd uitdrukt,' zal wel niet betoogd  
 behoeven  te  worden.  Grooter is  het  verschil  tusschen-Leeuwarden  en’ Bunvert.  
 Maar  wanneer  wij  de  oudste  stukken  van  het  jaar  1149,  waarin  van  Leeuwarden  
 gewag  gemaakt  wordt,  raadplegen,  dan  vinden  wij  aldaar  den  naam ,dier  
 stad  Benward  gespeld  ( I ) -,  hetwelk  met  Bmward  slechts  ééne  lettei  verschilt,  
 terwijl  de  u ,  blijkens  Buvert;  kerinelijk  er  in  te  huis  behoört.  De-latere  naam  
 Leeuwarden  schijnt  zieh-naar  den  leeuw,  het  wapew  der  stad,  gevormd  te  hehlen. 
   Men  nam,  op  grónd-der  overeenkomst  van  uitspraak  van  den  naam  van  
 dat  dier  met  die  der  eerste  leftergreep  van  de  stad,  den  leeuw  sA.% wapen  aan;  
 eene  niéuwe  reden;  om  op  tweehonderd  verschilfende  wijzën  Leeuwarden  äan  te  
 duiden  (2).  Het;  verschil  van  naam  fevert  dus  geene  zwarigheid  op  om.  deze  
 mimten  aan  Leeuwarden  toe  te  kennen;  doch  het  is  gemakkelijker  de  naams-  
 . overeenkomst  aan  te  duiden,  dan wel  «eiere  bewijzen  aan  te voeren ,1  dat  in  het  
 midden  der  elfde  eeuw  reeds  munten  aldaar  kunnen  geslagen  zijn. 
 Wij  zouden  ons  tot  dat  einde  kunnen  beroepen  op het ,  volgens-schwartzenberg  
 Cl-  1-  ! .   bl-  97)  “   le t  1 276  opgestelde  boetregister,  -waarin  van  
 Lgodera of Bordera paminghen  (en onze  afgebeeldo  denarii  zijn immers pernm-  
 gen?)  en  Borderà grate merck  gewag  gemaakt wordt;  doch  zulks kan ons slechts  
 tot  1276,  of hoogstens  het midden,  of begin,  der  dertiende  eeuw  terugvoeren,  
 terwijl wij  twee  eeuwen  hooger moeten  opklimmen.  .  Dien  tijd  kunnen  wij,  met 
 (1)  Zie  scHWAETZEnraiî.6,  -ckartefboek  van  Frieslamd,  1 ,  bl.  76  en  77.- 
 (2)  Zie  ze  opgeteld  in  Bijlage  C  van  eek h o ff’s  GescMedlemMge  Beschrijvmg  vm   
 Leeuwarden  (1846),  I ,   bl.  30  en  31. 
 geschiedkundige  zekerheid,  tot  op  honderd  jaren  bereiken,  vermits  in  1149  de  
 naam  Menward  het  eerst  voorkomt,  zoo  als  wij  zoo  even  aanstipten  en  waarop  
 wij  later  zullen  terugkonien.  Trachten  wij  nu  ook^ die  klove  van  eene  eeuw aan  
 te  vullen.  Tot  dat  einde  moeten wij  de  zaak  wat  hooger  ophalen,  en  ons  in het  
 Friesland  der  negende  eeuw  verplaatsen. 
 Door  de  voorgangers  van  k a r e l  den  Grooten  overheerd,  had  het  land,  door  
 meerdere  rust,  gedurende  een  tijdvak  van  tachtig  jaren  (734—814)  in  bloei  en  
 aanzien gewonnen.  Met den  dood van  k a r e l den  Grooten  (f  814), ja reeds  kort  
 vöör  denzelven-begon  eene  der  ijsselijkste  plagen,  die immer ons vaderland teis-  
 terden,  de  invällen  der  Noormannen.  Friesland  leed  er  bijzonder  veel  van.  De  
 jaarboeken  dier  eeuwen  en  de oude Friesche wetten leveren er de bewijzen voor op.  
 Ook  door de Middeleee of het Boerdiep  drong de Noorman zeer verre in het tegen-  
 woordige Friesland door,  en vond aan beide zijden  van dien nu verdwenen zeeboe-  
 zem gelegenheid  om zijnen rooflüst bot te vieren.  Wat was nu natuurlijker, dan dat  
 de inboorlingen  aan de oevers dier Middelzee  stinsen  oprigtten, om  tot  toevlugts-  
 oorden  voor  de  omwonenden  te  dienen?  Van  daar  het  aantal  stinsen,  nu  staten,  
 dat  de Middelzee omzoomt;  Men  moest  destijds  in  een verweerhaar huis wonen,  
 wilde  men  eenigzins  veilig  voor  den,  soms jaarlijks  terugkeerende'n,  Noorman  
 zijn.  De  door  weerden  of  terpen  luwe  (1)  hoek  der  Middelzee,  waar  het  te- 
 (1)  Liunvert  of Limwert.  Beluinen  iS  Heiner,  zachter worden;  van  daar m  de  lui/nte,  
 Vumig  weder;  kan  dus  ook  Immwerden  zijn,  de  Iv/inte  gevende  'weerden?  Er  waren  er  
 meer  dan  een.  Zie  de  kaart  bij  e ek h o ff,  1.  1.  I ,   bl.  16.  Een  bnis  ter  Luine,  in  Kollu-  
 merland,  aan  bet  strand,  is  bekend. 
 Later  schreef  de  Heer  d ie k s   in het VI11  Deels  I«  Stuk  van  de  vrije Fries,  bl.  26:  «Blijkens  
 de  Handelmgen  der  Maatschappij  vom  Nederlandsche  Letterkmde  te  Leiden  over  
 1849—185 0 ,  bl.  4 1 ,  drpeg Mr.  j.  de   w a l   in  die  tijdruimte  aldaar  iets  voor, ten  betooge,  
 dat  men  in  de  hekende  Charters van  1149  (schw a et z en b erg  ,  Charterboek  van  Vrieslmd-, 
 I ,   bl.  91)  niet  LieNward,  maar  LieUward zoude  moeten  lezen.  Wij  bopen  dat  het  aantal 
 later  te  voorsehijn  gekomene  munten  Z.  Ed.  tot  andere  gedachten  zal  brengen.  Linwa-rt  
 (zie v .'k ü h n e   t. a.  p.  N°  177)  schijnt  de  zuiverste  spelling  te  zijn.  Lgne  is  in  het  Angel-  
 Saksiseh  eene  beek,  enz.  Zie m o lh d v s e n   bij  NU HOFF,  Bijdragen,  enz., D. V I , 4 , bl.  255.  
 Ook  hier  bekend  in  Luine  of  Lome,  bij  Didam,  Luinhorst,  enz.  Kan  deze  afleiding  ook  
 in  aanmerking  komen,  in  verband  met  den  stroom  de  Ee ,  te  Leeuwarden  uitwaterende ?»