
 
        
         
		aaumerkingen  over  de  Lex  Frisionum,  pag.  116,  van  eene  verordening  in  legg.  Caroli  
 Magni,  lib.  II I ,  c.  106:  «Ut  omnis  solntio  atque  compositio,  quae  in  lege  Salioa  oon-  
 tinentur,  inter  Francos  per  xli  denarios  solidus  componatnr;  excepto  ubi  oontentio  eontra  
 Saxones  et  Frisiones  exorta  fnerit.  Ibivolumus,  ut  40  denariorum  quantitatem  solidus  
 habeat,  quam  vel  Saxo^vel  Frisio  a  parte  Salici  Franoi  cum  eo  litigantis  solvere  debet.» 
 Hiernit  blijkt.  dat  de  standaard  van  het  mnntstelsel  der  Saxers  en  Friesen  eene  mindere  
 innerlijke  waarde  had,  dan  de  solidus,  de  standaard  van  de  Salische  wet.  De  solidus  
 werd  op  12  wel  berekend,  zoo  als  de  verdeeling  in  het  afgetrokkene  gewoonlijk 
 geschiedde; maar  de boeten,  door  de Salische wet  in  muntstukken  uitgedrukt,  leveren  voor  
 de  woorden' solidus,  den  standaard,  en  denarius,  kleine  muntstukjes  deniers,  eene  andere  
 verhouding.  Het  blijkt,  om  maar  een  voorbeeld  te  nemen,  uit  den  41n  titel,  §  1 0 ,  dat  
 120  deniers  3  solidi  nitmaken,  dus  zullen  10  solidi  zijn  400  deniers. 
 Het  is  hoogstwaarschijnlijk,  dat  in  de  Salische  en Fränkische wetten de mark tot schatting  
 der  innerlijke  waarde  reeds  was  aangenomen;  welke  ook  m  de  Friesche  wetten  voorkomt.  
 In  het  meermalen  gemeld  aanhangsel  leest  men  Mo  grate  merci  ie  16  Schillingen;  eoe  
 schilma  dyo  schilling A  rectoiia  by  sex  graet;  dat  is  in  da  Landrincht  to  rechnen  hueer  
 Mo  merci  in  da  Landriucil  steet.  Volgens  deze  bepaling  bedoelt men  door  mark, m  het  
 landregt  voorkomende,  het groot mark,  bestaande uit  16  schellingen, ieder van  6  grooten. 
 Laten wij  nu  dit  een  en  ander  vergelijken,  en  daarna  zulks  op  de  verordening  van Carel 
 den  Grooten  toepassen: 
 10  solidi  h eb b en ..................................................... deniers. 
 1  schild,  5  schellingen    .................... 1^0  schubben. 
 3  Schilden,  15  Schillingen  ........................360 
 }   schild,  1 |  schilling.............................. .  40  jgjrag 
 8 |  16 |  Schillingen  400 
 alzoo  ziet  men,  dat  de  verhouding  tusschen  den  standaard  van  de  Salische  wet en  dien  
 van  het  Friesche  landregt  is  als  8f  tot  1 ,  en  de  kleine  Friesche munt  schubben  en  de  
 Fränkische  van  deniers  Zijn  door  de  verhóoging  volkomen  gelijk.  Het  getal  der  sehelMn-  
 „en  in  de  opgave  van  het  aanhangsel  levfert  slechts  een  minder Van f ,  hetgeen  eèn  gering  
 verschil  oplevert ', niet  vreemd  in  de  berekéningen  van  die  tijden.  Hieruit maak ik  op deze  
 beslniten:  het  Keulsche  pond  had  de  hoogste  innerlijke  waarde,  4  Friesehe  Schilden,  de  
 Salische of Fransche  standaard  8 — ,  en  ik  houd  het  vöor  waarsehijnlijk,  dat  de gebrokene  
 hoeveelheid  in  solidi  en  ponden,  meermalen  in  de  Lex  Frisionum  voorkomendé,  b,  v.  die 
 van  18f  solidi  in  de  22  fcit.  L.  D.  arfc.  28;  en  bij  de  verdeeling  van  het  zoengeld  in  de  
 9e  afdeeling  der oude Briesche wetten,  art.  1  (waarover  boven  gesproken  is),  tot  13 ponden  
 4i  einsen  hiértoe  in  betrekking  staan.  Even  zoo  houd  ik  het  voor  waarsehijnlijk,  dat  de  
 tweede  Afdeeling van  den, IIa titel van  de  additio  scvpiendum,  met  het  opschriffc:  hoc  iotum  
 in  triplo  componatur,  daarmede  in  verband  staat.  . 
 Dewijl  de  verordening  van  Carel  den  Grooten  ontwijfelbaar  tot  het  tijdvak  van deszelfs  
 regering  behoort,  en  de  inhoud  van  de  Lex Frisionum  en  oude Briesche wetten,  kesten,  
 landregt,  enz.  onderling  en  met  die  verordening  een merkbaar  verband  oplevert,  meene  ik  
 op  goede  gronden  te  besluiten,  dat  de  laatstgemeldeii,  met  uitzondering  van  yele  latere  
 bijvoegsels,  tot  voorschreven  tijdvak  ook  behooren. 
 Zonder  thans  iets  meer  over  te  nemen  uit  de  ontwikkeling  en  bijgevoegde  aänmerkingen  
 over  het  aanhangsel  omtrent  de  boetebetalingen;  hetgeen mij  van  mijn  doel  te  verre  Zoude  
 verwijderen,  zal  ik  nu  overgaan,  om  te  beproeven,  de  toepassing  op  de  muntstukken  en  
 derzelver  gehalte  en  innerlijke  waarde. 
 Men  vindt  in  de  oude Briesche wetten  gewag  gemaakt  van  schellingen  en grooten,  als-  
 mede  van  mmJcen  en  derzelver  onderdéelea,  zijnde 4 weden,  waarvan  ieder  12  pennvngen;  
 elders  worden  lezene  als  onderdeelen  van  de marken  genöemd.  Dewijl  nogtans  die  namen  
 der  onderdeelen  van  de marken  niet  in  de  regeling  der  boeten  zelve  voorkomen,  zullen  wij  
 daarover  niet  uitweiden. 
 Wij  hebben  opgemerkt  het  bestaan  der  Briesche munt  in  verschillende  soorten  en  onderdeelen, 
   en  van  schellingen  tot  meerder  en  minder  gehalte.  In  Oostergoo,  waar  destijds  
 over  het  algemeen  mindere  rijkdom  heerschte,  dan  in  Westergoo,  enz.  was  een  standaard  
 en  munt  van minder  gehalte  in  het  dagelijksch  leven,  dan  welke'in  de  betaling  der  alge-  
 meene  boeten  in  Briesland  werkte:  ik  verwijs  deswege  naar  het  boet-register  van  Leeuwar-  
 den.  De  verhouding  tusschen  de  beide  muntsoorten  wordt  ongelijk  en  min  naauwkeurig  
 aangegeven;  zij  schijnt  in  de  ligtere  munt  ongeveer  tot  |  Van  de  betere  munt  te  hebben  
 gestaan;  maar  dewijl  wij  het  strafregt  thans  over  Briesland  tusschen  Blie  en Lauwers  be-  
 schouwen,  in  verband  met  de  betere munt,  kunnen  wij  ons  van  alle  verder  onderzoek we-  
 gens  het  ligt  geld  ontslaan,  en  ons  tot  de  meer  waardige munt alleen  bepalen.  Ik  heb  
 niet  opgespoord  het  aanwezen  van  overblijfselen  van  die  oudste  Briesche  rnunten;  de ruwere  
 vormen,  en  geringere  hoeveelheid  bij  beperkte  behoeften,  de  omloop  van  vreemde  munt  bij