
 
        
         
		Graaf Ulrich  van Oostfriesland  sloot met  Stad  en  Lande  een  verbond,  waar-  
 bij  hij  derzelver  kleine schepen toestond  de Eems  vrij  op  te  varen en  de markten  
 in Westphalen  te  bezoeken;  mits  dat  zij,  op verbeurte  van goed  en  schip,  
 onderweg geenen  handel dreven.  Ja kort  daama  zag  hij  ook  van  dezen  eisch  
 af, en  gaf volkomene  vrijheid  door geheel  zijn  gebied,  op  voorwaarde  dat zijne  
 dnderzaten  hetzelfde  in  Groningen mogten  genieten.  Hoewel  dit inderdaad eene  
 vemietiging  van het  stapelregt  in  de Ommelanden  was, bewoog  echter het  voor-  
 deel  van  diergelijken  vrijen  handel,  door  geheel  Oostfriesland,  den  Groning-  
 schen Baad  om  zulks  aan  te  nemen.  Maar > geheel  anders  werd  het  door de  
 gemeente opgevat,  die  in  het  dadelijk  gemis  des  stapels  meer  schade,  dan  in  
 eenen  vrijen  handel gewin  zag.  Door  sommigen  opgezet,  trok men  bij  gilden  
 naar het St. Maartenskerkhof, waar de Baad in dien  eenvoudigen tijd onder eenen  
 grooten  lindeboom dikwijls  plagt  te  zamen  te  komen,  gelijk  men  er  ook  wer-  
 kelijk  drie der regerende  Burgemeesters  vond.  Zij  werden  door  de  vertoornde  
 menigte hevig  uitgemaakt,  en  gedwongen  niet  alleen,  wat  hen  aanging,  het  
 verdrag  in  te  trekken,  maar  ook  binnen  drie  dagen  eene  breede  Raadsvergade-  
 ring  te beieggen,  opdat  aldaar tot hetzelfde  zoude besloten worden.  Als de  raad-  
 pleging  der gewapende  menigte  echter wat .te  lang  duurde,  dwong zij  den Raad  
 met  een  geweldig geraas,  en  bedreiging  van  anders  de  deuren  open  te  zullen  
 loopen,  en  dan  voor  geene  gevolgen  te  willen  instaan,  tot  bespoediging. 
 Dit  een  en  ander viel Ulrich  zeer hard ;  hij  maakte  echter,  gelijk  de  Schrijver  
 van  den  Tegenw.  Staat  zegt  (1)  van  den  nood  eene  deugd,  en  zocht  zelfs,  wegens  
 het  groot  getal  zijner binnenlandsche  vijanden,  de  Groningers om  hunne  
 vriendschap  aan.  Ten  getuige  daarvan  is:  zijn  eeuwig  verbond  met  de  Stad,  
 waarbij  bepaald werd,  dat  hare kooplieden  niet  boven  de gewone  tollen  zouden  
 behoeven te betalen, en  verder,  dat men  ter  vereffening van  alle  opkomende  ver-  
 sohillen  jaarlijks  eene  minnelijke  bijeenkomst  zoude  hebben. 
 Yan  geen minder belang was  het  verdrag,  dat  Groningen ten jare  1460 met  
 Bisschop  David  van  Bourgondie  sloot,  doch  in  welks  bijzonderheden  te  treden  
 onze  ruimte  niet  toelaat. 
 (1)  Bl.  170. 
 Van  1468>—1466  leed  Groningerland  wel  iets  door  de  zeerooverijen  en  andere  
 moeijelijkheden  van  sommige  Oostfriesche. Heeren,  tot  welker, beteugeling  
 de  magt  van Ulrich te kort  schootj  doch  zij  waren  van-weinig  belang.  Van  
 meer  belang  waren  de  verbeteringen  op  het  stuk  der  uitwateringen  in  het  
 Gewest,  blijkens  de menigvuldige  toen  gemaakte  zijl-  en inlatingsbrieven.  _ Vol-  
 gens Dumbar  (1)  werden  Overijssel  en  Groningen  ten  jare  1463  door  Paus  
 Pius  II van  het  regtsgebied  der  zoogenaamde  vrijgraven  en  vrijstoelen  ontsfe-  
 gen;  en  hoewel  de  Schrijver  van  den  Tegenw.  Staat. (2)  opmerkt,  dat  het  
 zonderling  is  dat  de  Groningsche kronijken  van  deze  bul  hoegenaamd  geene  
 melding maken| heeft  evenwel  het. Veemgerigt  in  Groningerland  getracht  heer-  
 schappij  uit  te  oefencn  (3). 
 De  toenemende  welvaart  van Groningerland  stak  veel  af bij  de  schrikkelijke  
 verwarringen  in  het naburig  Friesland,  waar  ieder  bijna  deed, wat  hoogmoed,  
 bittere wrevel  en  wreedheid  den  mensch  kunnen  ingeven.  Die  van  Opsterland  
 zöchten  daartegen  heul bij  Groningen,  waarmede  zij  een  altoosdurend verbond  
 sloten, en  onder anderen  zieh  daaraan  onderwierpen,  dat  de Hoofdmannenkamer  
 jaarlijks  den  Grietman  en  in  ieder  dorp  de  gewone  regters  aanstelde,  en  dat  
 van  derzelver  vonnissen beroep  op  gemelde  Hoofdmannen  alsmede  op  de  Warf  
 kon worden  gedaan.  Het  voordeel,  dat Opsterland  daaruit genoot,  spoorde  in  
 1467  die  van  Kollumerland  enz.  er  toe  aan.  om  soortgelijk  verbond  voor  30  
 jaren met de Stad  aan  te  gaan.  Aangezien  deze  zaak  echter meer het werk  der  
 gemeente  dan wel  door  de  Edelen  gewenscht  was,  die  dergelijke  beperkingen  
 van  hun  gezag ongaame  zagen;  bedong  de  Stad  dät  zij  gedurende  de  Berste  6-  
 jaren  eenen kastelein moesten  öntvangen,  dien  en  zijner hezetting eene  geschikte  
 en  versterkte  plaats  bezorgen  en  op  hunne  kosten  onderhouden.  Deze  schik- 
 (1)  Kerhelijh  en  wereldlijh  Deventer,  bl.  581. 
 (2)  Bl.  171 noot.  De Bul  van  den Paus  is  ook  in  eenen  Vidimusbrief  van 4 Mei  1464  
 op  het Archief te Groningen,  zie  Register  van  bet  Archief  te  Groningen,  door Mr.  s .  o.  
 v e it h ,  1858,-  I ,  147  en  150. 
 (3)  Den invloed  der  heerschappij  van  het  Veemgerigt  in  Groningen,  heeft  onlangs aan-  
 getoond Mr.  h .  o.  beith  in  het  stukje:  Groningen  veroordeeld  door,  het  Veemgerigt  te  
 Wünnenberg  in  1456,  voorkomende  in  de  Bijdragen van h i jh o if ,  IX,  164  en  volgg.