
nog medegedeeld te hebben, dat de Heer m ag n in in zijne Geschiedenis der Be-
sturen in Brenthe de meening uit, dat, ten gevolge eener scheuring in het
oude en magtige Friesland, Brenthe en Groningen reeds in het jaar 758 een
gedeelte uitmaakten des gebieds van den Fränkischen Hertog Wijdenking
(Wiccingus, zie v. d . b e r g h , bl. 313).
Tusschen de Läuwers en de Eems had men dan vooreerst ten noorden de
beide aanzienlijkste pagi of gouwen Hunsingo en Fivelgo of Fivelingo. Hunsingo
lag ten noorden van de Stad Groningen (1), en strekte zieh tot aan den
Oceaan uit; ten westen werd zij begrensd door de rivier de Hunze (2), oud-
tijds Hunesa genoemd, en ten oosten door de gouw Fivelgo. De eerste mel-
ding van dit landschap vindt men bij a l t f r i d u s , eenen Schrijver der 9® eeuw,
die het pagus Hunusga noemt (3), en in de Traditiones Fuldenses,: waar het
pagus Hunergewe in regione Fresonu/m heet. In 970 en 997 komt het als
een afzonderlijk Graafschap voor (4) , maar in 1057 was het met Fivelgo
onder een Graafschap gesteld, waarschijnlijk uit hoofde van de geringe uitge-
strektheid, waarom deze en de aangrenzende landschappen in zekere oorkonde
diens tijds met den naam van pagetti, kleine gouwen , bestempeld worden.
(1) Of liever van dat noordelijkst gedeelte van het om deze plaats gelegener en daamaar
ook in zijn geheel genoemde Gooregt, hetwelk later onder den naam van Selwerdvoorkomt,
en oorspronkelijk een deel, zoowel als Groningen, van de gonw Thrianthe nitmaakte. Hunsingo
was daarvan ten westen door de rivier de Aa (later het Beit- en Horensche Mep) enten
oosten door de Hunze, die op dat punt te zamen liepen, gescheiden (zie a c k e r s t r a t in g h
over Seboerd in den Gron. VolJcsahnanaJc van 1840).
(2) Deze begrenzing door de Hunze had alleen plaats voor haar benedendeel, daar Middag
over de Hnnze ook nog tot Hunsingo behoord heeft ; zoodat zij, behalve daar, en waar
zij Hunsingo van het Gooregt en verder van het Stadsgebied scheidde, door dat landsehap
liep, längs het daarin vergraven Reitdiep.
(8) Altfridi Vita s. l u d g e r i (die in de achtste eeuw leefde): «ab orientali parte flu-
minis Labeki super pagos quinque, quorum haec sunt vocabula: Hugmerchi, Hunusga,
Fivilga, Fmisgo, Fediritga, caet.
(4) Praedia insuper in Frisionibus, et quicquid Abbatissa (de Elten) in quatuor comita-
tibus, videlicet Hunesgo, Fivilgo, Humerche et Fmische, tributi a magniflcentia avi nostri
recepisset. Zie b o n d a m , I , N° 54 en 59.
De plaatsen, die uitdrukkelijk genoemd worden -als in Hunsingo gelegen,
zijn, in de» 8e eeuw : Mitelistenleim, thans Middelstum ^ en Hustinga, Huizinge.
Voorts noemt a l t f r i d u s nog als in Friesland gelegen, wonder aanduiding der
gouw, Heligwerde of Haeleweirt, Werfhem en TJsquurd (1), waarschijnlijk de in
Hunsingo gelegene: dorpen of gehuchten Helwert, Warffum en Usquert.
Ook lag in deze gouw Wincheum, later Winsum geheeten, door Keizer Henrik IV
in 1057 aan Adelbert, Aartsbisschop van Bremen., geschonken, volgens den gift-
brief, gelijk vroeg'er Hertog Godfried dat Graafschap had bezeten, en in dat jaar
Egbert, Markgraaf van Saksen. Adam b rem e h s is verhaalt (lib. V I , tap. 1), dat
dit aanzienlijke Graafschap jaarlijks 10,00 pond zilver opbragt, en dat de Aartsbisschop
het tot aan zijnen dood, schoon meer in naam dan in de daad, bezeten
heeft, daar Graaf Egbert het- bestendig inhield en er slechts 200 pond (2) ,van
betaalde -, verg. w e s t e n d o r p , Jaarboeh van en voor de Provincie Groningen,
I, bl. 161, en v a n d o o r jì in c k ’s boven dikwerf aangehaalde Prijsverhandeling,
bl. 118, die; het zòo opvat, dat die som jaarlijks aan den Keizer opgebragt
moest worden (3).
De Keizer gaf .te Wincheum (Winsum, Winzhem) de vergunning tot eene
markt met munt en tol, zoo te water als te land.
V a n d e n b e r g h merkt aan, dat hieruit schijnt te blijken, dat dit dorp toen-
maals, en misschien reeds vroeger, de hoofdplaats der gòuw geweest is, want
daar werden gewoonlijk de bevoorregte markten gehouden. Wij gelooven, dat
deze opmerking zeer juist is.
(1) Er k om e n v e le V a ria n te n v a n d e z e n am e n v o o r , a lle bij v a n d e n b e r g h , b l . 180,
o p g e g e v e n .
(2) De Numismaticus vraagt hier: «hoe werden die pönden betaaldP» Wij weten het
niet; misschien wel deels in denärien van Lodewijk den Vroomen, met het opschrift Chris-
tiana religio-, waarvan , blijkens de nog voorhandene, eene zeer groote massa moet bestaan
hebben, misschien ook deels in nieuwe denarien, te Winsum en Garreweer (Winzhem »en
Geroiwere) geslagen.
(3) Dit laatste ‘ontleenen wij aan Dr. q. a o k e u s t e a t i n g h , Aloude Staat en Oeseiie-
drnis des Vaderlands, n> Deel, 2» Stuk, bl. 187, noot. In dit Deel wordt de aardiijks-
kundige toestand van Groningen, ook na de Ile eeuw, zeer naauwkeurig nagegaan. Over
Hunsingo leze men van bl. 119-^129.