
deszelfs weduwe en kinderen aan en nam ze in zijne bijzondere beseherming.
Thans ook schenen de Vetkoopers over de Lauwers te zullen zegepralen, doch
de Sehieringers rustten niet, en namen bunne toevlugt op nieuw zoowel tot den
Keizer als tot den Qraaf van Holland. In September werd er te Leeuwarden
een verbond van onderlinge beseherming tusschen Oeko ten Broeke, de landen
van Ooster- en Westergo en de stad Groningen getroffen. Hierbij werd be-
paald, dat de uit Ooster- en Westergo verbannenen zouden mögen terugkeeren;
om vreemde krijgslieden af te danken ( I ) , enz. enz. Het mangeld voor den
doodslag eens Edelmans, hetwelk aan de nabestaanden uitgekeerd moest worden,
werd gesteld op 1000 gouden scbilden mide mmt en mede zoo veel aan
den plaatsehjken regter toegekend; van ebnen landman half zoo veel; van eenen
ruiter (satelles) een vijfde gedeelte. Die niet. betalen konde, zoude met den
dood gestraft worden. Ballingen uit Emden, Groningen: en van over de Lauwers
zouden in Ooster- en Westergo mögen wonen, mits met Ockq ten Broeke
en de Groningers bevredigd zijnde. Men zoude er nogtans geenen Overijssel-
schen Edelman toelaten.
Echter maakte nog in dit zelfde jaar de Graaf van Holland met de Overlau-
wersehé Eriezen en met de ballingen uit Groningen eene overeenkomst, waarbij
hij als Landsheer erkend werd. Daarbij werd bedongen de bevestiging van de
regten en vrijheden van Franéker; het spreken van regt door den geregte, d. i.
grietman en redgers met hunne mederegt.ers; de verantwoording der breuken en
huislage (huisschatting); jaarlijks eene huissohatting van 2 oude vlaamsche groo-
ten; het regt van mmt (2);• tolvrijheid voor d e ; Eriezen in Holland, enz. enz.
(1) Oudersteunde Jan van Beijeren de Sehieringers soms met vreemde krijgslieden ?
(2) In dit stuk, dat bij s c h w a r t z e n b e r g , I , bl. 419—421 g e v o n d e n wordt, en de
dagteekening Van 4 November 1420 voert, lezen wij: 8
«Item, soe snllen sy ons bekennen ende gehengen,, ende wy sullen hebben onse munte,
«die wy by den gemeynen steden van Hollant, ende onsen gehoerigen steden van Trieslant
«ordineren 'snllen, goet gont, ende silver te slaen jn Vrieslant, jndien ende also verre als
«ons t’ voirdeel ende profyt dairvan geschien mach, als ons. dat gesohiet Tordrecht in
• onser mnnten.»
Een hewijs, dat de Hertog voornemens was in Friesland te munten.
De Friezen huldigden hierop den Graaf, en deze deed ook van zijne zijde den
eed van trouw (1).
De Graaf stelde nu den Zeeuwschen Edelman Hendrik van Renesse aan tot
zijnen generalen kapitein en rentmeester over al zijne landen van Oostfriesland,
d. i. van Staveren, van Westergo, van Oostergo tot aan de Lauwers, van daar
tot aan de Ooster-Eems, en verder tot aan de Jade en aan de Wezer toe, met
alle daartoe behoorende Ommelanden en eilanden, om die landen te besturen
en te beschermen.
Tot in 1421 hadden echter nog niet alle Sehieringers over de Lauwers Hertog
Jan van Beijeren gehuldigd, doch de mishandeling door de Groningers van
het eenig zoontje van Sicko Sjaerda, hoveling te Franeker, maakte zulk eenen
indruk op dezen aanzienlijken man, dat hij en geheel Ooster- en Westergo en
de uit Groningen en Oostfriesland, ten oosten en westen der Eems, verdrevene
Sehieringers den Hertog bijvielen en zij hem in April dezes jaars als hunnen
Landsheer huldigden (2). Het hoogste regt zoude van wege den Hertog worden
waargenomen, doch door de grietmans en regters, volgens de beurten in
den omgang, zoo als van ouds; de grietmans moesten alle jaren te Staveren en
de regters te Groningen aanzweren, d. i. op nieuw den eed doen. Ieder huis
werd, even als vroeger, ten behoeve des Hertogs, op eene huisschatting gesteld
van twee Vlaamsche grooten. De Hertog verkreeg het regt van m m t, even als
ten jare 1418 (3 ), d. i. »dat sail dueren twintich jaeren lanck sonder vernyen.v
In deze dagen bevond zieh, volgens de Charters, boven vermeld, de Hertog
meest te Medemblik, en werd hij achtereenyolgens bij aldaar bezegelde brieven
aangenomen tot Heer door Harlingen, Woldenseradeel, Hinlopen en Molquerum,
Abten, Prelaten, Hovelingen, enz. uit de vijf deelen van Friesland; item uit
die van Wagenbrugdeelen; verder door de regering en burgerij van Leeuwarden,
(1) Westesdoep t. a. p. bl, 376.
(2) Zie VAN MIERIS, BENINGA en WIARDA bij WESTENDOBP, bl. 378, Ook SCHWART-
ZENBERQ, I , bl. 427—-42.9. Zie ook boven onze bl. 399.
(8) Thans zijn de woorden: «Item, so sullen zy hem bekennen, ende hy sal hebben zyne
«munte, die hy by de ghemeene steden van Vrieslandt ordineren zal goet gout, ende silver
«te slaen.»