
schops aanhang versterkt was geworden. De Graaf-Bisschop verzamelde later
zijn leger in de nabijheid van Koevorden, begaf zieh persoonlijk daarheen, en
trachtte met zijnen Slotvoogd aldaar tot een vergelijk te komen, hetgeen echter
niet gelukte, waarop dan ook Rudolf en zijne broeders met alle andere Bidders,
die hem in de partij der Gelkingen aanhingen, in den ban gedaan werden en
alzoo van hunne regten en bezittingen vervallen verklaard. De vijandelijkheden
werden op den 1 Augustus 1227 tijdelijk geëindigd door eenen vreesselijken
slag op eene moerassige streek gronds tusschen Ane en Gramsbergen, waarin
het leger van den Bisschop geheel verslagen werd en hij zelf het leven Het.
Groot was de huit, die Rudolf en zijne benden behaalden. Wij hopen in onze
Afdeeling: Munteti der Bisschoppen ene. van Utrecht eenige zeer oude kleine
BisschoppeHjke muntjes mede te deelen, die voor weinige jaren in de streek,
waar die veldslag in der tijd geleverd is geworden, zijn opgegraven.
In het zelfde jaar 1227 volgde Willebrand van Oldenburg, een goed krijgs-
man, den verslagenen Bisschop op. Hij maakte het Rudolf (of Roelof) van
Koevorden spoedig zoo moeijeHjk, dat deze met de Drenthenaren het hoofd in
den schoot moest leggen, en in 1228 eenen voor hem zeer nadeeligen vrede
sluiten, bij welken, onder anderen, Rudolf en zijne broeders verpligt werden
afstand te doen van de beide kasteelen Lare (het Laar, een uur gaans van
Koevorden en thans tot Hannover behoorende) en Koevorden, alsmede van alle
regtsgebied in Drenthe. Ten gevolge van dit een en ander werd het Huis te
Lare afgebroken, en Eilard van Bentheim met het leen van Koevorden en zijne
aanhoorigheden beschonken.
Doch reeds in 1229 werd door Rudolf het kasteel te Koevorden weder bij
verrassing ingenomen. De Bisschop rukte daarop in Drenthe met het voorne-
men om Koevorden te heroveren, doch er werd een vergeUjk getroffen, waar-
bij Rudolf en den zijnen vergiffeni3 werd geschonken, zij van den ban ontslagen
werden en hunne goederen hun werden teruggegeven. Rudolf werd op nieuw
met het kasteel van Koevorden en het regtsgebied over Drenthe beleend.
Nog in het zelfde jaar 1229 verbrak de loszinnige man de geslotene overeen-
komst, en deed hij met de Drenthenaren eenen aanval op ’s Bisschops bezittingen.
Deze rustte zieh nu sterker dan ooit toe om zieh te wreken. De alzoo
te velde gebragte krijgsmagt was zoo geducht, dat Rudolf daaraan geenen we-
derstand meende te kunnen bieden, en daarom trachtte zieh met zijnen Leenheer
te verzoenen. Gedurende den daarop gesloten wapenstilstand begaven Rudolf
en eenige van zijne vertrouwde vrienden zieh naar den Hardenberg, alwaar de
Bisschop gelegerd was, doch zij werden verraderhjk, naar men meent niet buiten
voorkennis van Willebrand, gevangen genomen en levend geradbraakt. Op deze
wijze verloor Rudolf van Koevorden het leven. Hij Het slechts ééne dochter na.
Bij eenen in 1231 getroffen zoen tusschen den Bisschop en de Drenthenaren, die
steeds de zijde van Rudolf van Koevorden hadden gehouden (misschien omdat zij
in dezen hunnen landsman hunnen natuurhjken verdediger tegen de Stichtenaren,
die den Bisschop steeds omringden, zagen), beleende Willebrand als Graaf-
Bisschop des omgebragten Rudolfs broeder Frederik met het Koevordsche leen
en zijne aanhoorigheden, op al zoodanig regt als zijne voorzaten dat leen ten
tijde van Bisschop Dirk van der Aare (j-1196) bezeten hadden. Hieruit bhjkt,
zegt m a g n in (1), al nader, dat bij de overeenkomst van 1195, met Bisschop
Boudewijn II (van Holland) aangegaan, veranderingen in het leen waren ge-
maakt. Denkehjk, vervolgt m a g n in , is Frederik van Koevorden slechts tijdelijk
met dit leen begiftigd geworden, of met-de tusschentijdsche waameming van het
Kasteleinschap belast geweest, als voogd over zijne nicht, de dochter van zijn’
overleden broeder, die in het huwehjk trad met Hendrik van Borcnlo, een Gel-
dersch Edelman, dien wij in 1232 als Burggraaf van Koevorden vermeld vinden.
Hendrik van Borculo leefde nog in 1261, bhjkens eene toen door hem afgege-
vene acte. In dat stuk, door m a g n in t. a. p. bl. 22 en 23 medegedeeld, komen
te Ruinen (in het hart van Drenthe), als daar toenmaals gewoon geld, voor
Deventersche penningen. Het zijn de munten der Utrechtsche Bisschoppen, voor
het Oversticht te Deventer geslagen (2).
(1) t. a. p. bl. 22.
(2) In een Drenthsch stuk van het jaar 1316, mede door m a g n i n op bl. 23 vermeld,
wordt gewag gemaakt van vijftig marken Sterlings. Daar nu de TJtrechtsche Bisschoppen,
voor zoo verre wij in onze veeljarige nasporingen hebben kunnen nagaan, nimmer Sterlingen
geslagen hebben, zullen het wel Groningsche, Kuinresche, Zwolsche of Geldersche Sterlingen
geweest zijn, die daar bedoeld worden. Het geldt hier 16,000 stuks Sterlingen.