
dat Landregt sporen van het Saksisehe (1). Het vuistregt werd eenigermate
door wettelijke bepalingen gebreideld, welke bekend zijn onder den naam van
Godsvrede. Koenraad de Oude of de Salier heeft in de eerste helft der 11? eeuw
het vuistregt door deze instelling aanvankelijk eenigzins beteugeld (2 ), Men
bepaalde plaatsen, als kerken, kerkhoven, enz., alwaar. de vervolgde niet mogt
worden aangevallen, en stelde eenen bepaalden tijd van zes weken, binnen
welken de wraakoefening moest worden aangezegd. Zonder deze aanzegging
werd die als overVal beschouwd en als misdaad gestraft. Niettegenstaande dat
de geestelijkheid de wetten opstelde, werden die nu strenger en de doodstraf
werd veel meer toegepast, dan onder de afgodische heidenen. Op vele misda-
den was nu de doodstraf vastgesteld, en in onderscheidene opzigten ademen die
wetten een’ wreedaardigen en wraakoefenenden geest, welke ongunstig afsteekt
bij de zachtere wetten, meer op menschelijkheid gegrond, van ’t voorchristelijke
tijdvak (3). Telken vier jaren moest een Bisschop in het land verschijnen om
het Seendregt te houden. Van een geestelijk vonnis kdn beroep worden inge-
steld op den Bisschop van Munster, daarna op den Aartsbisschop van Keulen,
en eindelijk op den Paus.
Voor zaken van groot gewigt was het zoogenoemde Upstalbooms-geregtshof (waar-
van men noch de juiste tijd der instelling (4 ), noch die der ontbinding of opheffing
weet) het hoogste geregt, v a n ’t welk geen hooger beroep kon worden ingesteld.
Het was zamengesteld uit de voornaamste bestuurders des lands, .benevens reg-
ters en geestelijken. Deze vierschaar werd gespannen op een heuvel nabij
Aurik (Aurich), onder het loverdak van statige eiken. Op dingsdag na Paschen
vergaderden de regters, Alle Friesehe landen, en dus ook Groningen, behoor-
den daaronder: er werd alleen vonnis gewezen in zaken van het hoogste gewigt;
groote twisten bijgelegd; partijschappen bevredigd, of althans beteugeld. Advokaten
waren er toen nog niet. Na ’t verhoor van den beklaagde en getuigen
werd het vonnis geveid, en dit kostte maar weinig. De regters trokken bijna
(1) D ijk em a t. a. p. bl. 167.
(2) W e s t e n d o r p , I , bl. 150; v a n h a l s e m a , bl. 443.
(8) Zie de Schrijvers aangehaald bij d i jk em a , bl. 167.
(4) Sommigeü willen reeds door Karel den Grooten.
geene andere bezoldiging dan de breuken of boeten, en die bestanden vooma-
melijk in eene zekere mate biers; men noemde die daarom ook berjelde (bier-
gelden).; Dit was nog zoo in de laatste helft der 13» eeuw; later is die zekere
mate biers door geldboeten vervangen.
De betere regtsbedeeling was zoowel voor de landhuishouding als voor de
bescháving in ’t algemeen van veel belang. De landhuishouding toch behoeft
voor hare ontwikkeling bloei, orde, veiligheid en vrijheid. De kloosters bezaten,
gelijk in de overige Nederlandsche gewesten, zoo ook in Groningen, de grootste,
rijksta en meest bevolkte landgoederen, en waren diensvolgens ook de meest vermögende
vrienden of vijanden. Het klooster Aduard bezat alleen meer dan 200
meijers of pachtboeren. De uitgestrektheid der landelijke bezittingen leidde er
to e , om de voortbrengselen zelf ter markt te brengen. Dat legde den grondslag
voor den handel, welken dé kloosters zelfs buitenslands hebben gedreven. Het
klooster van Aduard voerde zijne waren tot naar Bremen uit.
Behalve de landhuishouding en den handel, beoefenden de kloosterlingen
tevens onderscheidene handwerken ten dienste der landhuishouding; zij waren
smeden, wagenmakers, bakkers, schoenmakers, kledermakers, enz. 1 Onder de
belangrijkste bedrijven, door de kloosterlingen uitgevonden of ingevoerd, be-
hoort wel de steenbakkerij. Zij hebben het eerst in Groningerland het steen-
bakken begonnen, en deze kunst alzoo anderen geleerd of dat werk verbreid.
Zij bakten zelve de steenen voor de kolossale en prächtige kloosters (1). Kerken
, gevangenissen, kloosters en de kasteelen of zoogenoemde stinsen waren de
eerste steenen gebouwen. Allezins was die uitvinding belangrijk bij den reeds
schaarscher geworden houtvoorraad ; zij was tevens voordeelig, om de waarde
van sommige kleilanden te verhoogeñ, door dé technische bewerking der grond-
stof. Dat de kloosters eeuwen lang de kweekseholen voor de wetenschappen en
(1) iVij ontleènen dit aan mjkema, a. w. bl. 170, maár hij geeft zelfs niet bij aanna-
dering den. tijd bp, wahneér dé èérste steenoveri in' Groningen is opgerigt geworden. Wij
vonden daaromtreot ook niet de! minste aanwijzing. in Mr', fi. oJ veith’s Karte Schets van
de oude geuroonte, om in hauten gebouwen te wonen, en van derzelver- overgang tot steenen
looningen, voornamelijlc in Groningen, geplaatst in nijboff’s Bijdragen, enz., I , bl. 209
en volgg. Zie wat wij voor Gelderland aanteekenden in onze Mienten der Heeren en Sieden
van Overijssel (Haarlem 1854), bl. 101 noot.
4 4 *