
dat er eene hoeve op de daartoe behoorende landerijen, als bet zoogenaamde
hofgoed, werd gevestigd (1), waar dan de afhankebjke laten of Uten in kleine
woningen of butten, als arbeiders, random woonden. Waarsobijnlijk zullen die
hoeven ook hier, even zoo als elders, den grondslag voor de dorpen bebben
opgeleverd. S c h a ü m a n n ( 2 ) meent de sporen van het ontstaan van dorpen, op
die wijze, in onderscheidene streken van Westfalen, duidelijk op te merken:
win Klöstern und Villen,» zegt hij (S. 418, 85) «war die meiste; Gelegenheit
«für grössere Arbeiten; hier waren allenthalben auch die geübtesten Handwer-
i/ker (3).» De landhuishoudkundige verdeeling der landerijen, om die door
slooten droog, en meer geschikt voor bouwerij en weiden aan te leggen, is
eerst later, van tijd tot tijd, in gebruik'gekomen. Echter was er reeds eene
zekere landmaat ingevoerd, volgens welke de hoegrootheid berekend werd. In
de oude stukken, als de Capitularia en de oude giftbrieven en wetten, komen die
voor onder de benaming van mansi, Behalve haver, gerst en vlas, verbouwde men
nu ook rogge en boonen. Van de akkerwerktuigen, die toen in gebruik waren,
is weinig bekend. De Friezen (ook Groningers) zullen door hun verkeer met de
Angelsaksers, en, zoo als sommigen willen, hunne togten naar, en oponthoud in
Brittannie, van de meerdere vorderingen van dit volk en der Britten in den
landbouw, buiten twijfel wel het-een en ander hebben overgenomen. Brittannie
was toch reeds de korenschuur voor de Romeinsche legers aan de Rijnstreken.
De oudste maat voor koren en meel was de modius, waarvan ons mud en het
Duitsche mvt schijnt af te stammen. Eene grootere maat was de Maltha,
Maltrum, thans nog hier en daar in Duitschland en elders als korenmaat ge-
bruikehjk. Gedurende dit tijdvak zal de handmolen, een werktuig, dat voor
vele monden eenen oneindigen tijd kost, in Groningen nog in gebruik geweest
zijn. Van broodbakken wordt, zoo in Duitschland als in Groningen, eerst later
melding gemaakt.
(1) Zie muss t. a. p. bl. 128.
(2) In zijne Geschichte des niedersächsischen Volkes, Göttingen 1889, S. 148 en 146.
(8) Iete dergelijks deelden wij mede in onze Munten der Heeren en Steden van Overijssel,
bl. 18.
Daar het ijzer ook in dit tijdvak nog schaarsch geweest is, zoo zullen de
akkerwerktuigen, wier verbeterde zamenstelling veel ijzer vordert, zoo als de
ploeg en egge, nog wel zeer gebrekkig geweest zijn. Het is echter waarschijn-
lijk dat de Eriezen gedurende dit tijdvak eenige landhuishoudelijke werktuigen,
en daaronder ploegscharen, van de Romeinen zullen ingeruild hebben.
De Fränkische Koning Chlotarius legde omstreeks tusschen 558 ;en 561 den
Saksers eene jaarlijksche schatting van 600 runderen op; zij betaalden hunne
landsheerlijke belastingen in runderhuiden, ’t welk bewijzen oplevert, dat de
veeteelt bij hen reeds op eene breede schaal voorkwam. Sommige Schrijvers re-
kenen ook de bewoners van het tegenwoordige Friesland en Groningen tot de
belastingschuldigen, daar zij, in den door de verbondene Saksers en Friezen,
aan den inham van het Boerdiep, verloren slag (1) zouden gedeeld hebben, ten
gevolge waarvan de overwinnaar hun die belasting zoude hebben opgelegd. In
ons vaderland, en vooral in Friesland en Groningen, zal de Veeteelt wel niet
min fl e r gebloeid hebben. De Friesche ossen waren beroemd, Deze osseweide-
rijen hielden lang in Friesland stand, en nog in de 13® eeuw werd het grootste
gedeelte der aangeslijkte Middelzee door de kloosterlingen tot bezaaijing of osse-
weiden gebndkt. Men bezigde toen ook in Friesland ossen in plaats van paarden
voor de (ploeg; däarom waren inzonderheid de ploegossen zeer gezöcht. Geen
volk toch was zoo bekwaam in de melkboerderij en alles wat tot de veefokkerij
behoort als de Nederlanders en bepaaldelijk de Friezen.
Het waren immers Nederlanders, die reeds in de 11» en 12® eeuwen, op
voordeelige voorwaarden, naar onderscheidene landen , vooral naar Noord-Duitecb-
land werden geroepen, om er de melkboerderij in te voeren (2). In Holstein,
Pommeren, en andere oorden van Noord-Duitschland, ook in Pruissen
vestigden zieh tot dat einde Friesche kolonien, en leerden er de bevolking
de bereiding van het zuivel, Zoowel de roem van het Hollandsohe of Friesche
(1) Zie boven bl. 5; doch het komt den Heer ackkk s tra tik g h zeer twijfelaehtig voor,
of in de hier bedoelde plaats van den dichter fo k tu n a tu s, onder de Borda wel het Boerdiep
te verstaan zij, en zoo al, of daarnit dan zonde volgen, dat de Saksers en Friezen ver.
bonden waren. Onder de Saksers (daar genoemd) werden ook wel de Friezen begrepen.
(2) Zie scHAUKANir a. w. S. 414, 14.