
De dood van twee bij uitstek wijdberoemde geleerden, Rudolphus Agrioola
in 1486 en Wessel Gansevoort in 1490, verdient alhier vermeld te worden.
Hunne overgroote kennis, verwonderlijk in die eeuw, strekte Groningerland tot
roem als het land hunner geboorte.
De orde des tijds brengt ons thans tot die aanmerkelijke gebeurtenissen,
waarbij Groningen en Friesland, tot in de grondvesten gescbokt, aan vreemd
gezag onderworpen werden. Zoo lang, door bet uitgeven van een Groningsch
Charterboek, niet alle stukken betrekkelijk tot het tijdvak, dat wij thans intre-
den, bekend zullen geworden zijn, moeten wij alleen afgaan op bet bekende.
De Schrijver van den Tegenwoordigen Staat, hoewel zeer Groningsohgezind,
schroomt niet aan te nemen, dat de verregaande heerschzucht van Groningen,
niet te vrede met den invlped, dien .zij reeds op de Ommelanden verkregen
had, de ware drijfveer harer handelingen en verbonden met Friesland geweest
is, om längs-dien weg namelijk haar gezag aldaar trapswijze te vestigen, en dat
zij daardoor den grond gelegd beeft tot de gevolgde omwenteling in het openbaar
bestuur. Maar hiertegen, zegt de Schrijver van den Tegenw. Staat (1), is de
volgende aanmerking even gegrond: dat nooit die Stad daarin zoo ver gekomen
zoude zijn, bad niet de droevige scheuring der Friezen in Schieringers en Vet-
koopers, daartoe de günstige gelegenheid aan de hand gegeven. Want deze
verdeeldbeden, even verderfelijk als die der Hoekscben en Kabeljaauwschen in
Holland, badden baren voomaamsten zetel in Friesland, en van dat gezegend
land een zoodanig tooneel van verwarringen en wreedheid gemaakt, dat eene
oppervlakkige heschouwing daarvan reeds den menschenvriend met afgrijzen ver-
vult, en verbaasd doet opmerken, hoe sterk bet heerlijkste voorregt, gebjk
voorzeker de vrijheid eens volks is, door misbruik tot - een allergrootst verderf-
veranderen kan. Daar echter die onlusten veel minder bevig in Groningerland
hunnen invloed uitoefenden, nog het minst in de stad Groningen, waren de tegen-
overgestelde gevolgen ook aldaar zigtbaar in den meer gerasten bloei en welvaart
der ingezetenen; in bet meerder ontzag voor alle wettige regtsoefening en in den
(1) Bl. 191,
uitgebreiden handel. Hierdoor was Groningen gerezen tot dat toppunt van
magt, waarop zij naar gelang van bet betrekkelijk geringe getal harer mwoners
geen vooruitzigt hebben kon. Haar bondgenootschap werd gretig gezöcht, en
verstrekte in de verschülende smaldeelen. der Ommelanden tot een genoegzamen
breidel voor onrastige geesten. Geen wonder derhalve, dat dit de mwoners der
naburige plaatsen in Friesland uitlokte, en begeerig maakte naar soortgehjke
voordeelen. Warsch van langer de speelbal der Edelen of groote Landbezitters
te zijn, en gebruikt te worden als werktuigen ter voldoening van dier Heeren
driften en belangen, offerden zij aan Groningen zulke regten op, wiergemis
smarteliiker viel voor den nationalen hoogmoed der Grooten, dan hmderhjk was
aan den gelukstaat eens volks. Ja zelfs die Edelen, die hunne mededmgers
beroöfd, gedood en daardoor , volgens het woeste gebraik dier tijden, zieh der-
zelver goederen toegeéigend hadden, waren niet zeker van het genot, om de
overblijvende wraakzucht der maagschap, indien zij niet gerugsteund werden
door een bondgenootschap, in staat, om ben in dat bezit te bandhaven (1).
Hierdoor was het dat, ten jare 1491, vele voorname Yetkoopers in Oostergo,
beducht voor eene vereeniging van de door hen onderdrukte Schieringers met
Westergo, alwaar de laatstgemelde de overhand badden, daartegen beul zöchten
bij Groningen, als reeds met sommige gedeelten hunner landstreek in eene
naaüwe betrekking staande. Zij kwamen daarom te Dokkum bijeen, alwaar be-
sloten werd hierover den Raad van Groningen te begroeten. Deze bield zieh in
bet eerst afkeerig; bet zij dit sproot uit eene begeerte van nog günstiger voor-
waarden te bedingen, of toegeschreven moet worden aan bet doorzigt van oudere
en kundige Regenten, die in deze vermeerdering van gezag het aanstaande on-
geluk der stad voorzagen. Dan bij een tweede aanzoek gelukte de zaak, zoodat
op 17 September 1491 een verbond gesloten werd, dat 18 jaren duren moest,
en dat geteekend werd doör de Abten van Dokkum, Folwert, Mariengaarde en
Sion, den Raad van Dokkum, benevens een groot aantal Edelen en dorpen in
Dongeradeel en Ferwerderadeel.
De gevolgen van dit verbond werden reeds in het volgende jaar zigtbaar, toen
(1) Tegenw. Staat, bl. 192, 193.