
Intusschen vloeide er uit hunne komst voort, dat men aan Sigismund een ge-
zantschap zond, niet ten genoege der naburige Vorsten en van vele Edelen, dat
in last had, om de bevestiging der vrijheden en oude regten te erlangen, waar-
toe hun dan ook de noodige bescheiden werden medegegeven (1). De afgezon-
denen werden aan het Keizerlijk hof zeer heuseh ontvangen. De Keizer zond
daarop, onder anderen, op nieuw gezanten naar Friesland, om er de zaken te
regelen, welke gezanten niet alleen aan de overzijde der Lauwers, maar ook
te Groningen de bedoelingen van den Keizer poogden te bevorderen. Deze
personen waren tevens overbrengers van eene nieuwe Keizerlijke verklaring in
het Latijn nopens de regten en vrijheden der Friezen, welke verklaring bij occo
s c a k l e n s i s , EMM ius, w i a e d a , S c h w a e t z e n b e r g , enz. (de vertaling is er ge-
woonlijk bijgevoegd) verdient nagelezen te worden.
De Hollandsche Graaf, Hertog Willem, deed echter van zijnen kant de
gezanten opmerken, dat hunne voorstellen strijdig waren met zijne leenbrieven,
en vermaande de Friezen van Ooster- en Westergo om den Keizer niet te
huldigen en geene schatting te beloven (2).
De straks gemelde Keizerlijke brief werd echter door de gezanten des Keizers
overgegeven. Deze had ten doel, om zieh van de gehoorzaamheid der Oost- en
Westfriezen, genaamd vrije Friezen, te verzekeren en hen onder de Keizerlijke
banieren te doen strijden. Op hun verzoek bevestigde en vernieuwde de Keizer
dan, met raad zijner Vorsten, de aan hen door de Keizers en de Roomsche
Köningen verleende gunsten, eer, vrijheden, regten, voorregten, brieven, muni-
cipale regten, loffelijke gewoonten en gebruiken, tot dus ver door hen genoten.
Hieronder zouden mede begrepen zijn de landstreken, familien, goederen en
personen, die met geweld van het Bijk waren afgescheurd, enz. enz. enz. De
Keizer maakte er Staat op, dat de Friezen hem uit zieh zelve vrijwillig zouden
ondersteunen. Die schatting werd bepaald ten laste van een afzonderlijk
huisgezin en tafel, op ten minste van iedere haardstede jaarlijks eene door den
Keizerlijken Muntmeester te Leeuwarden geslagene grosse van 20 op een nobel
(1) Zie IDSINGA, VAN HIERIS en EMMIUS bij WESTENDORP t. a. p. bl. -351.
(2) V a n m i e r i s , Ckarterboek, I V , 396, s c h w a r t z e n b e r g , . ! , 392.
en 16 op een Rijnschen gulden (1). Ieder grietman moest in zijn ambt deze
schatting innen en naar Leeuwarden bezorgen aan dengenen, die wegens den
Keizer en de Keizerlijke Karner met de ontvangst belast was. De pastorijhuizen
waren van dit haardstedengeld uitgezonderd. Men zou den Keizer bijstaan, om
de ongehoorzamen aan het Keizerlijk gezag in Friesland (de Schieringers) te
bedwingen.
De Keizer beloofde verder, onder anderen, dat hij de schatting niet zoude
wegschenken .of verpanden, en dat hij de Friezen niet door vreemden, maar
slechts door hunne' grietlieden, regters, ambtslieden, naar hunne gewoonten en
gebruiken, zoude doen besturen.
Deze schatting en het muntgeld (1), de dienst en de toi, welke in de haven
van|Staveren en in andere Friesche havens geheven werd, behield de Keizer
voor zieh en het Rijk.
Na den dood van den Graaf-Hertog Willem VI, beleende de Keizer niet diens
dochter Jacoba van Beijeren, maar d'iens broeder Jan van Beijeren met Holland
Zeeland en Henegouwen. Deze Graaf bood, in 1 4 1 7 , zijne hulp en bijstand
aan de Schieringers tegen de Vetkoopers, bijaldien deze hem voor Heer wilden
erkennen. Gedrukt en gedeelteüjk verdreven, besloten zij hiertoe ten jare 1 4 1 8
in eene algemeene vergadering te Staveren en Sloten , aan welke ook de gevlugte
Schieringers uit Groningen, Emden en van de oost- en westzijde der Eems deel
namen. De grietlieden en regters, welke zulks in de omgangen met regt toe-
kwam zouden het regt van wege den Hertog bedienen naar landregt en iaar-
rop hunnen eed doen te Groningen en te Staveren/ en er de breuken
(boeten) verantwoorden. Men zoude den Hertog als Landsheer jaarlijks opbren-
gen van ieder huis twee vleemschen (3). De schuldige zoude worden gestraft
Men zoude ook aan den Hertog den 100*- penning van inkomende uitheemsche
2t Ä Ä f Üf J5 beeUden ®ros af “ « “ ’ t N Z- ZlJ B0hlJnen later genoegzaam alle versmolten ook voorzeker nimmer in groot aantal geslagen. , te z0öq“ . adooccnh wwaarreenn
m f T ' v i e ^ r T w f 2egt^ bl- 856: ‘ -“ k“ eene soort van toi,
Holland ' t n Vlaamsohe groolm, of liever daaraan gelijke mnnten zoo in
Holland als te Groningen, of ook wel in Friesland zelf geslagen.