
wülekeuren (verordeningen) op het geregeld verrigten van deze en andere werk-
zaamheden en zaken meer, den landbouw betreffende, onder goedkeuring van
den Centenarius vaststelden. Kleine gesohillen, zoo als over de gemeene vel-
den, weiden, boaseben, zaai- of bouwlanden (esschen), enz., ook met aangren-
zende kluften derzelfde. marke, werden door ben beslecht, indien de tusschen-
komst van den Schelta (Schout) der marke niet noodzakelijk was (1).
Wij bebben reeds boven gezegd, dat de kerkelijke inrigting met die van bet
wereldlijk bestuur in verband stond (2). In elk vroeger Heidensch, later Christen
kerspel (volgens den Heer m a g n in tevens een wereldlijk Regt-ambt, Honderd
of Marke, in later tijd Dingspil genaamd) bevond zieh eene Parochie-kerk, be-
diend wordende door eenen kerspel-Priester (Rector Ecclesiae, Kerkheer, Pas-
toor), in rang aan den Scbelta of Centenarius gelijk. In sommige der Tienden,
Kluften of Buurtschappen waren kapellen, bediend wordende door aan den
Kerkheer ondergeschikte Vicarissen (3 ), met den Tienman of Deeanus in rang
gebjk staande. De doop en andere voorname plegtigheden mogten echter niet
in die kapellen, maar moesten in de kerspel-kerken verrigt worden. Toen, in het
vervolg van tijd, eenige dezer buurtschappen zieh uitbreidden, afzonderlijke ker-
ken en Pastoors verkregen, en alzoo tot Kerspellen (Paroehiae) werden verbeven,
veranderden zij tevens in wereldlijke marken of honderden, waarin dan ook afzonderlijke
Centenarii werden aangesteld. De vereeniging van meer Kerspellen
en Schoutambten, onder eenen Scholtus, heeft m a g n in niet voor omstreeks de
helft der 16° eeuw aangetrofifen. — Tusschen de jaren 1437 en 1447 (4) werd
te Meppel, dat tot aan eerstgemeld jaar kerkhoorig w a s. geweest onder Kolder-
veen, eene kerk gebouwd, en dat gehucht omstreeks dien tijd tot een kerspel
verbeven (ook is het vermoedelijk, dat bet te gelijker tijd eenen Seholtus zal
hebben verkregen) (5).
(1) M a g n i n t. a. p. bl. 79.
(2) Zulks had v o n i .e d e b u k . v r o e g e r r e e d s d o e n o p m e r k e n .
(3) Magnin zegt t. a. p. bl. SO in eene n o o t, dat in de Drenthsche oorkonden twee
soorten van Vicarii voorkomen, te weten du enkele Vicarii en Vicarii'Perpetw.
(4) Mag nin, Beschouwmg der Drenthsche Kloosters, bl. 102.
(5) Zie een Ordel van 1453 bij m a g n in , Oesch. der Destwen van Drenthe, I , bl. 81
Door die aanstelling van meerdere Centenarii werden de Marken of Honderden
in den omtrek verkleind, doch haar getal vermeerderd. In Drenthe be-
hielden de Centenarii van die plaatsen, alwaar van oudsher zoodanige ambtena-
ren waren geweest, eenen eenigzins hoogeren rang en eenen meer uitgebreiden
werkkring, dan hunne later, in nieuw opgerigte kerspellen, marken of honderden
van het oorspronkelijke schoutambt (dingspil), aangestelde ambtgenooten. Later
treft men dezulke onder den naam van Ji(inner-schulten aan. M a g n in meent in
den Centenarius het HundrepLe-Heofod (Honderdhoofd) der oude Germanen, den
lateren Schout; — in den Deoanus het Tien-Heofod (Tienhoofd), den Volmagt
der kluft of buurt, den Boervolmagt te herkennen. In Drenthe zegt men zoo-
wel Boerschap als Buwrtsckap. De volmagt der buurt of kluft wordt steeds
Boer-volmagt geheeten; terwijl de gemeene buren van een dorp of gehucht ge-
woonlijk de Boer worden genoemd, als: de Boer van Baien, de Boer van E rm ,
de Boer van JJff eite, enz. In ieder dorp of gehueht was eene bepaalde piek
gronds, meestal met hout bezet, waarop de Boervergaderingen werden gehouden.
De buren verzamelden zieh aldaar, wanneer de Volmagt de klok liet luiden, of
op een runderhoren (het Boer-horen genaamd) blies of liet blazen. In sommige
gehuohten ging de Volmagt, of iemand namens hem, den weg längs, voor elke
woning met luider stemme steeds roepende: Loopt, loopt, bij den Bo e r, loopt!
Ook wel: Loopt, loopt, den Boer te hoop! (1)
M a g n in meende, dat Drenthe vroeger veel uitgestrekter dan later is geweest,
en dat een deel van het zuidelijke Priesland (Stellingwerf, enz.) en een deel van
het noordwestelijke deel van Overijssel (Kuinrezijl, Giethoom, Vollenhove, enz.)
daartoe zouden behoord hebben; doch a c k e k s t b a t i n g h wederspreekt zulks in
zijn Alonde Staat, vroeger reeds zoo dikwerf aangehaald (2).
in de noot, waaruit ons tevens blijkt, welke soorten van geld toen aldaar in omloop waren, na-
melijk: Vleemschen, Cromstaerten, vierendeelen van Vleeinsclien, Heeren Ponden [van welke
penningen? Utrechtsche?], Deventer Guldens [door den Utrechtschen Bisschop te Deventer
geslagene gouden munten], Ainhemsche goldene, tien Philippen [dubbele Pilipsstuivers ?]
voor den Gulden of 15 Cromstaert. Misschien waren de Vleemschen of Cromstaerten
munten van den Groningschen muntslag.
(1) M a g n in , Besturen, I , bl. 87 noot.
(2) Men zoude anders kunnen gissen dat, wegens het vroeger bestaan hebbende Hunne