
 
        
         
		Wij  hebben  eenen  enkelen  griffoen  voor  Braband  en  Limburg  afgebeeld  op  
 onze  PIaat  XIX  onder N"  15.  Daar houdt  de  griffoen geen wapen,  maar wel  
 vuurstaal  en  steenen  in  de  pooten. 
 Voor  Gelderland  is  ons  geen  enkele griffoen  voorgekomen.  Den.  dubbelden ,  
 met  het  jaartal  1487,  deelden  wij  mede  op  Pl.  XIII,  onder N°  8,  van  onze  
 Munten  der  Hertogen  en  Graven  van  Gelderland,  Haarlem  1852.' 
 Voor  de  Heeren  o f  Steden  van  Gelderland,  noch  voor  Overijssel  is  deze  
 muntsoort  ons  voorgekomen.  Voor  Holland  en  Zeeland  hopen  wij  die  later  
 mede  te  deelen. 
 MUNTEN  VAN  LEEUWARDEN. 
 Wij hebben boven het gevoelen van Mr.  jr.  dirks gezien, dat de cammingha’s ,  
 die  als  oudste  Friesche  Muntmeesters  vermeld worden,  reeds  onder  Bruno  III,  
 Egbert  I   en Egbert  I I ,  te  IAenward,  het  latere Leeuwarden,  en  misschien  ook  
 te Hoccunga,  te  JBodleswert,  Staveren,  enz.  gemunt  hebben.  Verder  zwijgt  de  
 Gesehiedenis  zeer  lang,  ja  tot  in  1276,  van  te  Leeuwarden  vervaardigde  munt.  
 Het  eerst  dat  er  in  later  tijd  van  in  deze  stad  geslagen  geld weder  melding  
 gemaakt  wordt,  is  in  het  begin  der  vijftiende  eeuw,  toen  ergrooten  (groschen)  
 vervaardigd  moeten  zijn  geworden.  In  een  Charter  van  Keizer  Sigismund,  in  
 1417  uitgevaardigd,  en  waarvan,  behalve  bij  schwartzenberg ,  I ,   bl.  400,  
 bij  ooco  scarlensis ,  bl.  45,  en  bij  winsemius,  Chronijck'van  Vrieslant,  
 bl.  240  melding  wordt  gemaakt  (1),  vindt men  die,  volgens Mr.  j.  d ir k s ,  in  
 de  vrije  Fries,  D.  VI,  bl.  83,  aangehaald.  Tot  heden  zijn  zoodanige  munten  
 niet  voor  den  dag  gekomen  of  althans niet als  in  Leeuwarden geslagen herkend. 
 (1 )  De  bnl  luidt,  volgens  de  vertaling  van  winsemius:  «So  ordonneeren  wij  mits  de-  
 «zen  als  vooren,  dat  sij  van  yder  heerdt,  welcke  sijne  speciale  tafel  ende  familie  heeft,  
 «alleenlijck  betalen  sullen  een  keyserlicke  gross  van .de geene, welcke  wij  tot Leeuwarden 
 * do or  onsen  Muntemeyster  te  slaen,  ende  twintich  van een  halve  nobel,  ende  sestien  van 
 «een  Bhijns  gulden  te  gheven,  door  andere  onse  brieven,  in het  Feest  van de  Hemel* 
 «vaert  onses  Heeren  Jesu  Christi  bevolen  hebben.» 
 De  oudste  algemeene  vermelding  van  Leeuwardsche penningen  of munten  komt  
 voor  bij  k .  Freihem  von  richthofen,  in  zijn werk,  getiteld:  Friesische Bechls-  
 guellen,  Berlin  1840,  bl.  885,  5, waar wij,  gelijk  vroeger  reeds  door  ons  vermeld  
 is,  in  eene oude Muntordonnantie  lezen:  » di  grata  \_groot]  is  flower  scnb-  
 //ben  [ook  eene  kleine munt]  iof fyf Liowerdera [Lyodera]  penningen.»  Verder  
 aldaar,  bl.  385,  17:  »Aestergo  litika  schillingh  [kleine  schelling]  di  is  xn  
 »Liowerdera  penningen,  dat  sint  tua  graet  [grooten]  ende  tueer  Liowerdra  
 » [Liordera]  penningen.»  Nogmaals  aldaar,  bl.  386,  11:  «Bi  da  litika  schil-  
 »ling,  so -is  dio  merck  [mark]  x  Schillingen,  ende  soe  is  die  schillingh  tueer  
 »graet  en  tueer  Liomoerdera  penninghen,»  enz.  Alzoo,  zegt  richthofen  in  zijn  
 Altfriesisches  Wörterbuch,  Göttingen  1840,  dat  tot  opheldering  der  dnistere  
 woorden  in  zijne  Bechtsguellen  onmisbaar  is,  bl.  975,  op  het  woord penning  
 1  groot =   4  schubben =   5  Leeuwarder  penningen,  en  T's  mark  =   1  kleine  
 schelling = 1 2   Leeuwarder penningen  =   2  grooten -t- 2 Leeuwarder penningen. 
 Wij  zijn  deze  aanwijzing  verschuldigd  aan  Mr.  J.  dirks  in  de  vrije Fries,  ,  
 D.  I II ,  bl. 62.  De  muntbepaling  wordt  aan  het jaar  1276  toegekend.  Indien 
 dit  zoo  is,  zouden  er dan  ook  munten  van  Egbert  II  bedoeld  zijn,  die  toen 
 misschien  nog  in  vrij  aanzienlijke  hoeveelheid  voorhanden waren?  of zouden  het  
 penningen  zijn,  hetgeen wij  voor waarschijnlijker houden, door den Muntmeester  
 van  den  Hollandschen  Graaf  (zie  boven  bl.  70)  op  den  Hollandschen  Stempel  te  
 Leeuwarden  geslagen? 
 De  door  ons  afgebeelde  munten  zijn  de  volgende: 
 N“  1  is  een  stuiver of schelling  (1).  Deze munt  heeft  op  de  vz.  den  dubbelen  
 arend  des  Bijks met  een  cirkeltje  tusschen  de  beide  koppen.  Tusschen 
 de  pooten  ziet  men  het  wapenschildje  van  Leeuwarden,  zijnde  een  klimmende  
 leeuw  van  goud  op  een  veld  van  azuur  (blaauw).  Het  omschrift  hiidt: 
 (1)  Hier  is  toepasselijk  wat  door  den  Heer  van bolhuis geschreven is in het Tijdschrift  
 voor  Ouäheid,  S ta t i s t i e l enz.  van  TJtrechty  D.  IV ,  bl.  188 “in  de  noot:  «Op  de  Stads  
 Kameraarsrekeningen  van  Utrecht,  d.  d.  1   October  1576  tot ult.  September 1577,  komen  
 schelUngen  voor,  d.  i.  stuiver s.*  flet  Engelsche  shilling  zal  wel mede  even  als schelling  
 op  schellen  hlank,  gel/uiä g even,  doelen  en  van  daar  zijnen naamsoorsprong  hebben,  gelijk  
 wij  boven  reeds  even  aanstipten.