
 
        
         
		de  Friezen  bemind  en  vereerd.  En  toen  hij,  die  reeds  in  1509 te Keulen over-  
 leed,  in  de Groote  Kerk  te Leeuwarden  met  groote plegtigheid begraven  werd,  
 was  de  algemeene  droefheid  over  zijnen  dood  eene  waardige  bulde  aan  zijne 
 deugden  en  Verdiensten. 
 Hoe  vele  redenen  hadden  de  Friezen  dus  niet,  om  het  verlies  van  hunne  on-  
 afhankelijkheid  en bet  bestuur  van  een  vreemden Vorst  te  zegenen!  Zij  waren  
 billiik  genoeg,  dit  dan  ook werkelijk  te  doen.  Zij  haalden  adem  na  zoo  lang-  
 durige  vermoeijenissen  van  den  krijg.  Zij  dankten God ,  zegt  een  tijdgenöot,  
 onder  zulk  eene  rüstige  regering  te mögen  leven,  daar  zij  vergaten  wat  er  vroe-  
 ger  al  droevigs  gebeurd was  (1).  Want  toen  eerst  werden  er  in  Friesland  rus  
 en  maatschappelijke  orde,  regt  en  veiligheid  verkregen.  Landbouw  en  bandel  
 konden  zicb  ongestoord ontwikkelen j  Godsdienst  en  zedelijkheid werden  aangekweekt, 
   en  de welvaart  der  ingezetenen  nam  toe  onder begunstiging  van  vrede  
 en  van  een  regtvaaxdig  en  zorgvol  landsbestuur,  dat  zijne  plannen  tot  verbete-  
 ring  met  klem  en  kraobt  doorzette.  Hoe jammer,  dat  die  gelukkige  toestand  
 slechts  weinige  jaren  duurde,  en  dat  de menschelijke  driften,  uit verscbil  van  
 meeningen  en  belangen  ontstaan,  en  door heillooze partijschappen gevoed, weldra  
 op  nieuw  al  de  eilenden  van  den  oorlog  deden  gevoelen.  ; ■ 
 Everwijn,  Graaf van  Bentheim,  in  1509  de  opvolgende  Stadhouder,  was met  
 zoo  rüstig  en  verständig als zijn voorganger, en mögt  de genegenheid der Friezen  
 niet  verwerven.  Integendeel,  door  het  uitschrijven  van  drukkende  schattmgen,  
 ook  ten  behoeve  van  den  vruchteloozen  oorlog.ter  bemagtiging  van  Groningen,  
 en  door  andere maatregelen  verbitterde  hij  het  volk.  Het gnefde  hen  evenzeer,  
 dat  hij  twee  voorname  Edelen,  Gerbrand Mockema  en  J e m m e   Herjuwsma  van  
 heimelijke  verstandhouding  met  den  Graaf  van  Oost-Fnesland  besohuldigd  en  
 overtuigd,  in  1512  te  Leeuwarden  Het  onthoofden.  Het  ™ d .   dat , door  
 hunne  halzen  ging,  wondde  ook  de harten  des  volks  en  sneed  de  genegenheid  
 af  welke men  den Saksischen Vorst tot dus verre had toegedragen.  Menhaakte  
 naar  verandering,  en  meende  daartoe  hulp  te  zullen  bekomen  van  den  Hertog  
 van  Gelre  die  ze  gereedelijk  beloofde,  en  zelfs  voorgaf de  Fnezen  behulpzaam 
 (1)  Maetena,  Undioe-k,  Cheat.  I t ,   87;  Douwama,  Geschrifien,  185. 
 te willen  zijn  in  het  terugbekomen  hunner  onafhankelijkheid.  In  dien  drang  
 van  omstandigheden  vond  Hertog  George  van  Saksen  het  geraden,  zieh veilig  
 terug  te  trekken  en  zijn  regt op het bewind over Friesland in  1515  voor 100,000  
 goudguldens  over  te  dragen  aan  ,Karel  van  Oostenrijk,  Graaf  van  Holland  
 (Keizer  Karel  Y).// 
 Beschouwen  wij  thans  de  muntzaken  en  munten  van  Hertog George,  die wel  
 eens  de  rijke  of  de gebaarde  bijgenaamd  werd,  van  naderbij. 
 Pe waarschijnlijk gelijktijdig  met  de  vervaardigde  nieuwe  munten  uitgegevene  
 Ordonnantie  komt  voor  bij  s c h w a r t z e n b e r g   in  zijn  Charterboek,  Deel  I I ,  
 bl.  240,  en  schijnt  omstreeks  he|  jaar  1505  te  zijn  genomen. 
 . Ordonnantie  des  Hertogs  Georg  van  Saxen  op  het  stuk  der  Munte. 
 Omtrent  den  jaare  1504. 
 Naedien  dem  Duerluchtighen,  Hoechgeboerenen  Burst  ende  Heere,  Heeren  Georgen,  
 Härtoghen  to  Sassen,  Bomscher  Koninglicker  Mayesteyt  ende  des  Hilligen  Bycks  erf&ycke  
 Gubernator  in  BrieslandeiT,  Lantgreff  in  Düringen  ende  MerckgrefF  to'Mysenen &c.  van  
 desen  gemeynen  Brieslanden  om  ene  munte  in  desen  Bande  te  ordinieren  angelanget,  dar  
 op  syne  Bfurstlicke  Genaden  die  naebescreuene  ordinancie  van  den  gelde  verordent  hefit,  
 ende  wil  dät  sulfftige  in  allen maneeren  die  gemaect,  van  zyner  Bfurstlicker Genaden  On-  
 derdanen  geholden  sal  werden,  by  vormydinghe  syner  Bfurstlicker Genaden  zwaeren  straff  
 ende  peen. 
 Item,  die  breden  sullen  gelden  enen haluen  braspenninck,  wanneer  die  sulfftige  breden  
 comen  in  der  wissele,  so  sal  die  wisselere  geuen,  den  lüyden  op  itlicken. gulden,  een  
 stuuer  toe  gewin. 
 Iteiri,  die  halue  stuuer  in  voertyden  gemaect,  sullen  dree  scheyskens  gelden. 
 Item,  die  ort  stuuer  oick  hyr  voermaels  gemaect,  sullen  anderhalf  scheysken  gelden. 
 Item,  die  scheyskens  oick  voren  gemaect,  sullen  gelden  een  penninck. 
 Item |   die  penninghen  mitten  körten  crucen,  die  ny. dree  stuuer  doen,  sullen  neet  meer  
 dan  anderhalue  stuuer  gelden. 
 Item,  die  schreckenberger  ende  die  sulueren  grossen,  ende  alle  ändere  gelt,  dat onsen  
 Genadigen  Heere  in  Ouerlant heeft  doen  maecken,  ende  noch  geinaict  wort,  sal  gelden  alst  
 voren  gegolden  hefft,  ende  noch  gangbar  is. 
 Item,  oick  sal  niemant  gheen  gelt  ontfangen  noch  wtgeven,  dan  in  den  ordonnancie  
 van  Brabant  benoemt  is.