
van Marken niet van de Sbksen aouden hebben overgenomen of ontleend, wil
hij echter in geenen deele beweren (1).
Dat ook die van Drenthe later in de voorregten, door Keizer Karel den Groo-
ten aan de Friezen verleend, hebben gedeeld, is zeer aannemelijk, en sohijnt
niet alleen daaruit te kunnen worden afgeleid, dat in lateren tijd het leenregt,
wanneer men daarvan de beaittingen van den Bisschop, den Landsheer, zelven,
uitzondert, even min in zwang was in dit Gewest, als in het naburige Groningen
en Friesland; — hetgeen eene grootere overeenkomst tussohen de Drent
llenaren en Friezen, dan wel tussohen de Drenthenàren en Saksers verraadt_
maar ook daaruit, dat in de middeleeuwen in Drenthe sleohts weinige leenen,
onmiddellijk van den Bisschop of Landsheer zelven gehouden, en anders vol-
strekt niet, en in het geheel geene hofhoorige of eigene lieden werden gevon-
den, dan alleen op de Tafelgoederen der Bissohoppen en op enkele bezittingen
van Edden, die uit de rijke grondbezitters voortgekomen zullen zijn, of wel
oorspronkelijk vreemden waren, die door de Keizers met aan dezen toegevallene
eigendommen in Drenthe zijn begiftigd geworden, en die uit andere oorden
hunne eigene lieden op hunne Drenthsche goederen zullen hebben over-
gebragt (2).
De 7 Zeelanden van Fnesland, tot een van welke Drenthe kan behoord
(1) Mr- 1- PH . c. VAX den bekgh zegt in zijn Handboeh der Middelnederlandsche Geographie
, dat de gonw Trianta of Drenthe eene der zes Saksische gouwen of graafschappen in
Nederland was. Hij zegt verder, dat het in 820 geheeten werd pagns Threant, en in oor-
konden van 944 en 1006 pagas Threnthe, waarbij te gelijk de toenmalige Graven, namelijk
in 944 Everhardns en in 1006 Baldricns, genoemd worden. In 1024 komt het voor als
amUatas de Threnthe, en een jaar later vermeldt heda in den. pagus Thrente eenen Graaf
Temmo. Hit den giftbrief van het jaar 1040 büjkt, dat de Graaf en de schepenbank in de
hooMjdaais Crnoninga zetelden. In 1046, na het afsterven van Hertog Gozèlinns, kreeg Utrecht
hei Graaferhap geheel in eigendom. De overige plaatsen, die men in dit tijdvak in Drenthe
aantrefl, worden Inj van den bekgh t. a. p. op bl. 174 en 175, en*bij s tr a tin g h , mede
L a. jl bL 288 en 289, opgenoemd. Laaisigemelde wil Drenthe noch een Friesçh, noch een
Sakmseh landschap genoemd hebben, en meent dat het, ten gevolge van zijne armoede en
geheel a^ezonderde ligging, zoowel door Friezen als Saksen, ongemoeid is gelaten gewor.
den, a. w. bL 246 en 247.
(2) Magnin t. a. p. bL 68.
hebben, werden misschien ieder door eenen Fränkischen Graaf bestuurd, zoodat
zij 7 Graafschappen van het Fränkische rijk kunnen geweest zijn.
Het is bekend, dat Karel de Groote het overheerde Friesland oorspronkelijk
in 4 deelen splitste, en elk hunner door eenen Graaf lief besturen ; en niete
belet uns te gelooven (daar wij nader zien zullen, hoc hij, om de toenemende
magt der door hem aangestelde Hertogen te fnuiken, die hoogc Ambtenaren af-
schafte), dat hij, of een zijner opvolgers, misschien uit vrees voor de toenemende
magt en het overwigt der bedoelde vier Graven, die natmurlijk ieder een
vrij uitgebreid grondgebied onder hun beheer hadden, nultig of noodig heeft ge-
acht, om, door eene nadere verdeeling, de Graafschappen te verkleinen, en een
grooter getal Graven, doch over kleinere landstreken, te benoemen, waardoor
de vrees voor de uitbreiding van de magt en den invloed der bedoelde Ambtenaren
werd weggenomen. ln latere tijden zijn de Graafschappen nog al ver-
kleind en vermenigvuldigd : want in de 10' eeuw waren er in Friesland tusschen
het Flie en de Lauwers alleen drie.
Het gevoelen, dat de 7 Zeelanden even zoo vele Graafschappen zijn geweest,
wordt, volgens m a g n in , nog te meer aannemelijk, als men overweegt, dat in de
10® en 11° eeuwen de toenmalige pagus Drenthe, hoezeer veel grooter dan in latere
tijden en dan thans, slechts een gedeelte van een Graafschap heeft nitgemaakt,
en dat juist eenige streken, die later van Drenthe zijn Bescheiden (1), en al-
mede zijn opgegeven als tot het 4® Zeeland te hebben behoord, door een en den
zelfden Graaf werden geregeerd; terwijl bovendien het heden nog zoo genoemde
Friesland nog lang daaraa ook door Graven werd bestuurd; want de regering
van dat land door zijne eigene Potes taten dagteekent van veel later tijd, en
niet vroeger dan van de 13® eenw.
Bij het later erfelijk worden der Graafschappen, schijnen de landen, die onder
eenen Erfheer zijn geraakt, niet meer aan de Landdagsveigaderingen bij
den Upstalsboom te hebben deel genomen ; ten minste is het even mm gebleken,
(1) Het gevoelen van m a g n i n , dat wij h i e r m e d e d e e l e n , w o r d t w e d e r s p r o k e m d o o r V f r
I. d e WA'ï. in zijne Bijdragen tôt de Geschiedems en Ondheden- van Drentke, bL 64. en
ook, indien wij wel zien, door den Heer v . D . b e e g h i n d e b o v e n m e d e g e d e d d e n o oA .